Categorie archieven: Uncategorized

48. Offerlam

Met zijn dood bracht Jezus geen gebakken lucht, maar ruim voldoende wisselgeld

Met de woorden ‘God zal zich zelf van een offerlam voorzien, mijn jongen,’ introduceerde Abraham het begrip offerlam. Op deze berg Moria werd honderden jaar later de tempel van Jeruzalem gebouwd, waar miljoenen lammeren zijn geofferd. Daar gebeurde het tegenovergestelde: niet God, maar de mensen voorzagen in dat offerlam. Ze wilden van hun zonden, missers, af. Voordat het dier geslacht werd, legde de offeraar een hand op zijn kop en fluisterde: ‘Hier, ik leg mijn zonden op jou. Wat jou overkomt geldt voor mij.’1

En dan werd het dier geslacht. Een priester nam wat bloed (de drager van het leven) en sprenkelde enkele druppels op bepaalde plaatsen in de tempel om voor de offeraar ‘verzoening te bewerken’. Letterlijk betekent verzoening ‘bedekking’. Ik denk als vanzelf terug aan de dierenvellen waarin God voorzag om de schaamte van Adam en Eva te bedekken.2 Die bloeddruppels in de tempel bewezen dat een lam was gestorven en iemands zonden bedekt waren. In het bijbelboek Psalmen bezingt David iemand die zijn kwaad belijdt: ‘Gelukkig de mens van wie de ontrouw wordt vergeven, van wie de zonden worden bedekt.’3

Maar hoe ‘gelukkig’ je ook was, het bleef gebakken lucht. Dierenbloed kon onmogelijk zonden verdoezelen.4 Het geslachte lam was maar een ‘voorafschaduwing’5 van het echte ‘lam’, waarin God zou voorzien.

De profeet Jesaja sprak elfhonderd jaar na Abraham over iemand die nog zou komen om te sterven: ‘Mijn rechtvaardige dienaar verschaft velen recht, hij neemt hun wandaden op zich.’6

Weer zevenhonderdvijftig jaar later zei Johannes de Doper bij het zien van Jezus: ‘Daar is het lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt.’ Vervolgens doopte hij hem en klonk er uit de hemel: ‘Dit is mijn geliefde Zoon, in hem vind ik vreugde.’7 De woorden ‘mijn geliefde Zoon’ zijn in het Grieks dezelfde als waarmee God Abraham opdroeg Isaak te offeren: ‘Roep je zoon, je enige, van wie je zoveel houdt.’8

Het offerlam waar Abraham op hoopte is dus Gods eigen Zoon. Zoals we al zagen, wees Jezus terug op Abraham en Isaak in zijn bekende uitspraak: ‘Want God had de wereld zo lief dat hij zijn enige Zoon heeft gegeven, opdat iedereen die in hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.’9

Onze wereld is nu nog steeds bezet door het rijk van zelfzucht. Dit regime heeft geen toekomst. Iedereen gaat dood. Maar tegenover een sputterende duivel heeft God het volle recht verworven om dit samenspel van oorzaak en gevolg te doorbreken. In de dood van zijn Zoon heeft hij zelf de gevolgen van jouw en mijn zelfzucht geïncasseerd. Jezus, de schepper, vleesgeworden liefde, leefde hier op aarde als iemand die eeuwig kan en mag bestaan. Maar hij werd gekruisigd, afgeslacht als een ‘lam zonder smet of gebrek’.10 Die onbillijkheid zorgde voor meer dan voldoende wisselgeld tegenover het ‘onredelijke’ feit dat God jou eeuwig leven aanbiedt. Dat hebben die offerlammeren allemaal uitgebeeld.

1. Zie Leviticus 16:21, waar op de Grote Verzoendag de hogepriester zelfs beide handen op de kop van een bok legde en alle mogelijke wandaden en vergrijpen opnoemde.
2. Zie hoofdstuk 31
3. Psalm 32:1. In Romeinen 4:7 citeert Paulus deze Psalm.
4. Hebreeën 10:4; 9:9
5. Hebreeën 10:1
6. Jesaja 53:11
7. Johannes 1:29, zie ook 36 en Matteüs 3:16,17; 17:5
8. Genesis 22:2
9. Johannes 3:16
10. 1 Petrus 1:19