135. Mensbereider

Johannes de Doper bereidde het volk voor op zowel de messias als de profeet

Voorafgaand aan koninklijk bezoek zie je dat buurten, die men gaat aandoen, grondig worden opgeknapt en schoongemaakt. Vanaf de oudheid is het al zo, dat wanneer een vorst ergens een bezoek brengt, een legertje stratenmakers en schoonmakers vooruitgaat.1 De engel, die aan de oude Zacharias de geboorte van Johannes had aangekondigd, had al gezegd dat Johannes als een bode voor Jezus zou uitgaan. ‘Hij zal velen uit het volk van Israël tot de Heer, hun God, brengen … zo zal hij het volk gereedmaken voor de Heer.’2

In het vijftiende regeringsjaar van keizer Tiberius, dat begon in het najaar van 27, trad Johannes voor het eerst in de openbaarheid. Hij zei over zichzelf dat hij de bode was die de profeet Jesaja had genoemd: ‘Baan voor de HEER een weg door de woestijn, effen in de wildernis een pad voor onze God.’3 Johannes verkondigde zijn boodschap niet in Galilea, ook niet in Jeruzalem of een andere stad in het voorname Judea, maar in de woestijn ten oosten van Judea aan de rivier de Jordaan. Daar maakte hij geen weg gereed, maar mensen. Hij moest hen, nota bene Gods volk, tot de Heer brengen. Er zat dus iets niet goed.

Dat werd duidelijk op het moment dat Johannes de Israëlieten opriep zich te laten ‘dopen’ (hieraan dankt hij zijn bijnaam ‘de Doper’). Ze kenden het begrip dopen (letterlijk: onderdompelen) al. Als een niet-Jood wilde toetreden tot het jodendom, werd hij besneden en onder water gedompeld om symbolisch zijn onreinheid af te wassen. Door Israëlieten te dopen, zei Johannes eigenlijk dat ze er niet beter voor stonden dan de heidenen. Afkomst bood geen garantie voor Gods zegen.

Breng vruchten voort die een nieuw leven waardig zijn, en zeg niet meteen bij jezelf: Wij hebben Abraham als vader. Want ik zeg jullie: God kan uit deze stenen kinderen van Abraham verwekken! Ja, de bijl ligt al aan de wortel van de boom: iedere boom die geen goede vruchten draagt, wordt omgehakt en in het vuur geworpen.4

Velen kwamen naar Johannes luisteren en erkenden dat ze formeel wel godsdienstig waren, maar dat hun levens dat niet weerspiegelden. Ze beleden dit en lieten zich door hem dopen in de rivier. Johannes’ optreden bleef niet onopgemerkt. De religieuze autoriteiten stuurden een delegatie om uit te pluizen wie hij was. Alsof hij hun gedachten kon lezen, zei hij: ‘Ik ben niet de messias.’ Op basis van Davids psalmen zag Israël uit naar deze gezalfde, deze zoon van David, deze vorst die eeuwige bevrijding zou brengen. Ze stonden nu zelfs op scherp omdat de tijdsprofetie van Daniël afliep.

De delegatieleden vroegen door. ‘Wie dan? Bent u Elia? Bent u de profeet?’ Johannes was niet de Elia waar de profeet Maleachi over had gesproken. Hij werkte alleen in zijn kracht en zijn geest.5 Hij was ook niet de profeet die door Mozes voorspeld was, naar wie ze moesten luisteren. Johannes ontkende het allemaal. ‘Waarom doopt u dan, als u niet de messias bent, en ook niet Elia of de profeet?’6 De onderzoekers keken dus uit naar verschillende personen. Johannes maakte duidelijk dat deze verschillende aangekondigde figuren vervuld zouden worden in één persoon: ‘Ik doop jullie met water ten teken van jullie nieuwe leven, maar na mij komt iemand die meer vermag dan ik; ik ben zelfs niet goed genoeg om zijn sandalen voor hem te dragen. Hij zal jullie dopen met de heilige Geest en met vuur.’7

1. Dit hoofdstuk is gebaseerd op Matteüs 3:1-12; Marcus 1:1-8; Lucas 3:1-21 en Johannes 1:19-28
2. Lucas 1:16,17
3. Jesaja 40:3
4. Lucas 3:8,9
5. Maleachi 3:23; Lucas 1:17
6. Johannes 1:20,21 en 25
7. Matteüs 3:11