74. Vrijgevigheid

Met het tiendensysteem gaf God de Israëlieten een zetje richting gulheid

Het respect dat we opbrengen voor de natuur en de dierenwereld past in de opzet van de schepping. Geen enkel wezen of ding kan op zichzelf bestaan. Alles en iedereen is verbonden met elkaar door een systeem van geven en ontvangen, gebruiken en je laten gebruiken.

Neem bijvoorbeeld een zuurstofatoom. Het bestaat niet voor zichzelf. Het ene moment tolt het door de lucht om vervolgens door onze longen opgenomen te worden. Later ademen we het weer uit, maar dan samen met een soortgenoot gebonden aan een koolstofatoom in kooldioxide. Planten zetten door fotosynthese het kooldioxide weer om in suiker en losse zuurstof. Nu danst het zuurstofatoom weer vrij rond, maar kan zo weer gevangen worden door een roestplek of ozon. Planten en dieren zijn hopeloos afhankelijk van elkaar, anders is er geen voedselketen. Alles geeft en ontvangt van harte. Behalve de mens.

Met het verlies aan intimiteit in de tuin van Eden verloren we ook onze vrijgevigheid. Onmiddellijk ontstonden er dorens1 als treffende uitbeelding van hebberigheid. Door zijn dorens roept de braamstruik als het ware: ‘Blijf van mijn bramen af!’ De mens is de enige soort die geneigd is enkel te willen ontvangen (lees: graaien). We zijn ongeschikt voor oneindig leven, want leven is geven en ontvangen.

We hebben al gezien dat vrijgevigheid één van de normen is die in de wetten van Mozes worden hooggehouden.2 Maar hoe word je vrijgevig en mededeelzaam? Onderzoek wijst uit dat bij grote inzamelingsacties het meeste geld niet komt van mensen die anders nooit iets geven en nu ineens wel. Integendeel. Het komt van de mensen die al gewend zijn te geven. Die geven dan nog meer. Je moet van geven dus een gewoonte maken. God geeft de Israëlieten daartoe een zetje, door hen op te dragen een tiende van al hun inkomsten aan een van hun twaalf stammen, Levi, af te staan.3

De Levieten, waartoe ook de priesterfamilie van Aäron behoorde, waren verantwoordelijk voor de spirituele kant van de Israëlitische samenleving. Zij zorgden voor alles wat met het heiligdom en later de tempel te maken had, het onderwijs over God en zijn wetten, en een groot deel van de rechtspraak. Daarnaast stelden zij de meeste medische diagnoses vast.4 Aan het eind van zijn leven bad Mozes voor de stam Levi:

Laat hen uw regels onderwijzen aan Jakob, uw voorschriften doorgeven aan Israël.
Laat hun geurige gave u behagen, laat hen brandoffers brengen op uw altaar.5

Deze stam kreeg in Kanaän geen eigen grondgebied toegewezen, en had dus geen eigen bron van inkomsten. De Levieten stonden fulltime in dienst van God en het volk. De andere stammen onderhielden hen. Wat er ook geoogst of gefokt werd, van lammeren tot olijven en van schapen tot graan, telkens werd één op de tien dieren, schoven of manden aan de Levieten gegeven. Zo zorgde God ervoor dat zodra de Israëliet iets binnen kreeg, hij er gelijk iets van weggaf. De bedoeling was dat de Israëlieten vrijgevigheid tot een liefdevolle gewoonte zouden ontwikkelen.

1. Genesis 3:18
2. Zie hoofdstuk 66
3. Leviticus 27:30-33; Numeri 18:21-32; Deuteronomium 14:22-29
4. Leviticus 13 en 14; 2 Kronieken 19:8
5. Deuteronomium 33:10