203. Handelingen voorbij

Pauls kwam vrij, maar keizer Nero startte zware vervolgingen

Tijdens Paulus’ huisarrest van twee jaar in Rome schreef Lucas het boek Handelingen af.1 Hoe het Paulus en de kerk verder verging, moeten we uit andere bronnen halen. Rond 64 verscheen Paulus voor de rechterstoel van Nero en werd vrijgesproken en ging weer reizen en verkondigen.

Daarbij liet hij zijn rechterhand Timoteüs in Efeze achter en schreef hem vanuit Macedonië een brief vol aanwijzingen. Timoteüs moest zinloos gefilosofeer vermijden en zorgen dat de juiste mensen bepaalde taken toebedeeld kregen. Vanwege zijn Joodse moeder kende hij Hebreeuws. ‘In afwachting van mijn komst moet je je toeleggen op het voorlezen uit de Schrift, op de prediking en het onderricht.’ Hij moest dat volhouden tot Jezus zou verschijnen op de dag die was vastgesteld door de hoogste Heer en koning. ‘Hij alleen is onsterfelijk en hij woont in een ontoegankelijk licht.’ Uitsluitend God bezit onsterfelijkheid in zichzelf. Het goede nieuws is dat bij Jezus’ terugkeer wij haar ook zullen ontvangen.

Op Kreta liet Paulus Titus achter om de resterende zaken te regelen en oudsten aan te stellen. In zijn brief vol raad aan Titus vatte Paulus het evangelie zo samen: ‘Gods genade is openbaar geworden tot redding van alle mensen.’ We leven ‘in afwachting van het geluk waarop wij hopen: de verschijning van onze grote God en redder Jezus Christus’.

Ondertussen keerde het tij. Keizer Nero raakte steeds voller van zichzelf en zijn populariteit daalde daarmee evenredig. Hij zou Rome in brand hebben gestoken om ruimte te maken voor het Gouden Huis, een megapaleis. Hij probeerde die aantijging te ontzenuwen door de christenen de schuld van de brand te geven. Om die afleidingsmanoeuvre kracht bij te zetten, vervolgde hij hen meedogenloos. Hij zou hen zelfs in pek dopen en op zijn feesten als levende fakkels gebruiken.

Tegen die achtergrond komen we Petrus weer tegen, de apostel die onder de Joden veel leerlingen had geworven. Vanaf halverwege het boek is hij Handelingen niet meer genoemd, omdat Lucas niet met hem, maar met Paulus was opgetrokken. We weten niet hoe of waarvoor, maar middenin Nero’s onderdrukkingsperiode belandde Petrus in Rome, dat hij veelzeggend Babylon noemde. We weten dit uit een bemoedigingsbrief die hij aan de gemeenten in Midden- en West-Turkije schreef.

In die brief erkende Petrus de vuurproef die ze moesten ondergaan, een proef die ook hun medegelovigen in de hele wereld trof. Daar tegenover zouden ze bij Jezus’ terugkeer ‘een onvergankelijke, ongerepte erfenis die nooit verwelkt’ ontvangen. Daarom moesten ze voortdurend paraat en waakzaam zijn door een ‘heilig’ leven. Petrus spoorde hen aan elkaar innig en onvoorwaardelijk liefhebben, ‘want liefde bedekt tal van zonden’.

Eens vormden de lezers geen volk, maar ondertussen hadden ze ontdekt hoe goed God was. Nu waren ze, ‘een uitverkoren geslacht, een koninkrijk van priesters, een heilige natie, een volk dat God zich verworven heeft om de grote daden te verkondigen van hem die u uit de duisternis heeft geroepen naar zijn wonderbaarlijke licht’. Tussen de ongelovigen moesten ze goed leven, ‘opdat zij die u nu voor misdadigers uitmaken, door uw goede daden tot inzicht komen en God eer bewijzen’. Daar hoorde ook bij dat zij de keizer, Nero dus, eerbiedigden. Hun voorbeeld was Jezus: ‘Hij werd gehoond en hoonde zelf niet, hij leed en dreigde niet, hij liet het oordeel over aan hem die rechtvaardig oordeelt.’ Het is beter te lijden omdat je goed doet dan omdat je kwaad doet.

Bij dit alles moesten ze zich wapenen tegen hun werkelijke vijand. Dat was niet Nero, maar de duivel, die als een brullende leeuw op zoek was naar prooi.

1. Dit hoofdstuk beslaat 1 Timoteüs, Titus en 1 Petrus. De citaten zijn uit 1 Timoteüs 4:13; 6:16; Titus 2:11, 13; 1 Petrus 1:4, 15; 4:8; 2:9, 12 en 23.