118. Bidden zonder ophouden

Israël en Jeruzalem kregen vanaf 457 voor Christus ‘zeventig weken’ respijt

De oude Daniël doorstond de val van Babylon probleemloos. Onder de Medo-Perzische koning Darius kreeg hij een zeer hoge functie. Zijn nieuwe collega’s waren jaloers en zochten een misstap van Daniël om hem te kunnen aanklagen. Ze konden echter niets vinden. Daniël was in elk opzicht trouw. Alleen iets met zijn godsdienst zouden ze tegen hem kunnen gebruiken. Heel sluw wisten ze Darius een wet te laten tekenen, die het iedereen een maand lang verbood te bidden, behalve tot de koning, op straffe van een nacht vertoeven in de leeuwenkuil.

Daniël vond trouw aan God belangrijker dan trouw aan mensen. Hij weigerde zijn gebedsleven aan te passen. Zo belandde, overigens tegen de zin van koning Darius, de bejaarde Daniël in de leeuwenkuil. Maar tot opluchting van de vorst beschermde God hem. Net als bij Nebukadnessar, is het laatste wat we in het boek Daniël over Darius lezen, zijn getuigenis over God: ‘Want hij is de levende God die bestaat in eeuwigheid. Zijn koningschap gaat nooit te gronde en zijn heerschappij is zonder einde.’1

Daniël had trouwens genoeg redenen om te blijven bidden. In het boek Jeremia las hij Gods aanzegging dat Jeruzalem maar zeventig jaar in puin zou liggen. Hoe zat het dan met die drieëntwintighonderd avond-morgens uit zijn laatste toekomstdroom, die in feite jaren voorstelden? Had God zijn plannen veranderd? Daniël bad daarop een van de mooiste gebeden in de Bijbel. Hij erkende de koppigheid van zijn volk Israël, maar op basis van Gods goedheid pleitte hij hartstochtelijk voor het herstel van Jeruzalem en haar heiligdom, ‘want uw naam is verbonden aan uw stad en uw volk’.2 Zijn gebed werd beantwoord.

De engel Gabriël, die het visioen over die drieëntwintighonderd jaar had begeleid, verscheen opnieuw aan Daniël en legde het cryptische visioen verder uit: ‘Zeventig weken zijn bestemd over uw volk, en over uw heilige stad.’3 De letterlijke vertaling van het Hebreeuwse woord voor ‘bestemd’ is ‘afgesneden’. Slechts zeventig ‘weken’ van die drieëntwintighonderd avond-morgens hadden betrekking op Israël en Jeruzalem. Dat komt neer op 490 (zeventig maal zeven) jaar – iedere dag stelde immers een jaar voor.

Met de zeventig jaar ballingschap compenseerde Israël zeventig verzuimde sabbatsjaren. Nu gaf God het volk nog eens zeven keer zo lang respijt, zeventig profetische weken. Daar liet God het niet bij. In prachtige dichtregels beschreef Gabriël hoe de 490 jaar ook bestemd waren om daarin met het kwaad af te rekenen en eeuwig recht te brengen. Visioenen van de profeten zouden worden ‘bezegeld’ – hun vervulling zou nu duidelijk worden – en als klap op de vuurpijl zou in die periode de of het ‘allerheiligste’4 worden gezalfd. Zoals hier gespeld, verwijst ‘allerheiligste’ naar aspecten van het heiligdom en naar zijn offers. De allerheiligste die gezalfd zou worden, ‘Messias (gezalfde), de Vorst,’ zou de ware betekenis duidelijk maken van wat het heiligdom en zijn offers uitbeeldden.

Gabriël verklaarde dat de periode van zeventig weken zou beginnen bij de uitvaardiging van een decreet over de terugkeer van het volk en de herbouw van Jeruzalem.5 Dat decreet vaardigde de Perzische koning Artaxerxes in 457 voor Christus uit.6 In de komende bladzijden zullen we zien hoe Gabriël steeds meer details gaf over de cruciale gebeurtenissen die zich tijdens deze vierhonderdnegentig jaar – vooral in het laatste deel ervan –  zouden afspelen rond het volk Israël en Jeruzalem.

1. Daniël 6:27
2. Daniël 9:4-19
3. Daniël 9:24. Om in dit fascinerende bijbelgedeelte dicht bij de betekenis te blijven, gebruik ik op deze en volgende bladzijden de Statenvertaling, omdat die vrij letterlijk vertaalt.
4. In het Hebreeuws staat er geen lidwoord. ‘Allerheiligste’ kan zowel slaan op een persoon als op een onderwerp.
5. Daniël 9:25
6. Ezra 1-7. Drie Medo-Perzische vorsten hebben verordend dat Israëlieten naar Jeruzalem konden terugkeren: Cyrus en Darius stonden in 537 en 520 voor Christus toe de tempel te herbouwen en niets meer dan dat. Artaxerxes stond Ezra in 457 voor Christus toe ook een staatkundig stelsel op te bouwen, waarmee tevens de herbouw van de stad begon.