4. Beter

God is beter dan in je stoutste dromen

Ik ben opgegroeid in de kerk. Iedere week leerde ik liedjes als Diep, diep, diep als de zee; hoog, hoog, hoog als de lucht; wijd, wijd, wijd als het water blauw is Jezus’ liefde voor jou. De eenvoudige liedjes waren een oprechte poging om de grootte van Gods liefde aan onze kinderhartjes uit te leggen. En het maakte indruk. Als ik probeerde de grootte van de oceanen te bevatten kon ik me daar niets bij voorstellen, zo oneindig leken ze voor mij. Zó groot was Gods liefde.

Paulus, een belangrijke bijbelschrijver uit de eerste eeuw, wenste in een brief de gelovigen in Efeze (West-Turkije) het volgende toe: ‘Dan zult u met alle heiligen de lengte en de breedte, de hoogte en de diepte kunnen begrijpen, ja de liefde van Christus kennen.’ Waarschijnlijk heeft de schrijver van het kinderliedje zich door deze tekst laten inspireren. Maar hij heeft niet ver genoeg doorgelezen. Want Paulus schrijft vervolgens dat die liefde ‘alle kennis te boven gaat’1.

De hoogte van de dampkring, de diepte van zeetroggen en de spanwijdte van de Stille Oceaan kan ik beschrijven, meten en vaag bevatten. Maar als schilderingen van de grootte van Gods liefde schieten ze tekort. Die gaat alle kennis te boven. Aardse afmetingen zijn daar te klein voor. Jammer, de tekst van mijn kinderliedje was te beperkt. Gods liefde is in het echt oneindig veel groter: zo groot als hij zelf is. Dat betekent … oneindig.

In mijn studiejaren had ik als predikant in de dop een lastig probleem. Ik had grote waardering voor de nauwkeurigheid van de Bijbel. De manier waarop de bijbelse profeten eeuwen van tevoren exacte voorspellingen hadden gedaan over het verloop van de geschiedenis van de planeet Aarde vond ik fascinerend. De diepzinnige levenswijsheden van de Bijbel zetten me aan het denken. Maar ik snapte niet waarom zoveel gelovige mensen om mij heen alsmaar zwijmelden over Gods liefde. Dat kwam me nogal soft over. Zo’n beleving had ik helemaal niet.

Goed, ik zag God niet als een boeman. Tenslotte noemt de Bijbel zijn liefde regelmatig. Maar bij het woordje ‘liefdevol’ dacht ik echt niet eerst aan God. Hij was voor mij vooral de majestueuze en kundige schepper. Wijs en rechtvaardig. En daarnaast ook wel liefdevol.

Toch vond ik mijn beleving niet kloppen. Ik heb toen heel bewust gebeden of God me alsjeblieft kenbaar wilde maken wat zijn liefde dan precies inhield. Dát heb ik geweten. Het is geen kwestie van een donderslag bij heldere hemel geweest. Maar in de afgelopen vijfendertig jaar heb ik een geleidelijk, ononderbroken proces doorgemaakt, dat me nu soms het gevoel geeft dat mijn hart wel móet barsten. Ik raak enthousiast, niet uitgepraat, vaak zelfs geëmotioneerd, als ik mag vertellen over Gods liefde. Die is namelijk ongelooflijk.

Ik moet denken aan een geintje van mijn vriend Fred, zelf een ambtenaar in ruste. Volgens hem moeten we al die flauwe moppen over luierende en niet-functionerende ambtenaren niet geloven, want: ‘de werkelijkheid is veel erger!’

Als het over God gaat, kan ik Freds grap in volle overtuiging helemaal omdraaien. Wie ik ook vraag om zijn of haar ideale God te ontwerpen, ik kan bij vrijwel ieder voorstel zeggen: ‘Dat moet je niet geloven. De werkelijkheid is veel beter. Beter dan in je stoutste dromen.’

 

1. Efeziërs 3:18,19