174. Ondergang

De ondergang van de tempel en de wereld hoeft Jezus’ leerlingen niet te overvallen

Vanaf de Olijfberg wezen Jezus’ leerlingen op het schitterende tempelcomplex met zijn gouden dak, dat schitterde in de voorjaarszon. Maar Jezus zei: ‘Ik verzeker jullie: geen enkele steen zal op de andere blijven, alles zal worden afgebroken!’1 Dit was schokkend nieuws. Dat moest het einde van de wereld zijn. Wanneer ging dat gebeuren? Jezus waarschuwde dat zij, zodra zij de ‘verwoestende gruwel’ zouden zien, waar de profeet Daniël over had geschreven, moesten vluchten. ‘Bid dat jullie niet in de winter zullen moeten vluchten en ook niet op sabbat.’

Vijfendertig jaar later, in 66, brak een grote Joodse opstand uit. Keizer Nero stuurde generaal Vespasianus naar Israël, die een groot deel van het verzet neersloeg en Jeruzalem belegerde. Snel daarop stierf Nero. Vespasianus vertrok naar Rome en werd zelf keizer. Eusebius, een christelijke geschiedschrijver uit de derde en vierde eeuw, schrijft dat de christenen in Jeruzalem die tijdelijke terugtrekking benutten om naar Pella in Syrië te vluchten. Vespasianus’ zoon Titus hervatte het beleg en in het jaar 70 maakten zijn troepen Jeruzalem met de grond gelijk, ook de tempel. Onbedoeld raakte de tempel in brand, waardoor het goud van zijn dak tussen de stenen droop. Om het goud ertussen weg te schrapen, haalden de Romeinen al zijn stenen van elkaar, zoals Jezus had gezegd.

Met de vraag over de tempel hadden de leerlingen Jezus ook gevraagd: ‘Aan welk teken kunnen we uw komst en de voltooiing van deze wereld herkennen?’ Jezus noemde tal van zaken: hongersnoden, oorlogen, aardbevingen, epidemieën, vervolgingen, valse messiassen en valse profeten die wonderen deden. ‘Dan zullen er tekenen zijn aan de zon en de maan en de sterren, en op aarde zullen de volken sidderen van angst voor het gebulder en het geweld van de zee; de mensen worden onmachtig van angst voor wat er met de wereld zal gebeuren, want de hemelse machten zullen wankelen.’ Ook op moreel vlak zal de wereld op zijn grondvesten schudden: ‘Doordat de wetteloosheid toeneemt, zal bij velen de liefde bekoelen.’ Natuurlijk, Gods wetten vormen een uitdrukking van zijn aard, liefde!

Al deze dingen moeten gebeuren – en gebeuren al –, maar geven geen exact tijdstip voor het einde. Je kunt er alleen aan herkennen ‘dat het einde nabij is’. Het is typisch voor de God van liefde, dat hij als meest kenmerkend tijdsteken noemde: ‘Pas als het goede nieuws over het koninkrijk in de hele wereld wordt verkondigd als getuigenis voor alle volken, zal het einde komen.’

De terugkeer van Jezus wordt de ingrijpendste gebeurtenis ooit, drastischer dan de zondvloed. Hij vormt de climax van de geschiedenis. ‘Zoals een bliksemschicht vanuit het oosten weerlicht tot in het westen, zo zal ook de Mensenzoon komen.’ Alle mensen zullen Jezus onder luid bazuingeschal glorieus op de wolken zien verschijnen. Dit zal de ‘laatste dag’ zijn, waarop Jezus de overleden gelovigen uit hun doodsslaap zal roepen.2 Vanuit de vier windstreken zullen zijn engelen allen die bij hem horen samenbrengen. Voor wie kwaad wil, zal er geen leven meer zijn. Dit moment bezegelt ieders bestemming voor altijd.

En toch zullen de meeste mensen dit als iets onverwachts ervaren. ‘Zoals men in de dagen voor de vloed alleen maar bezig was met eten en drinken, met trouwen en uithuwelijken, tot aan de dag waarop Noach de ark binnenging, en … de vloed … kwam en iedereen wegnam, zo zal het ook zijn wanneer de Mensenzoon komt … de een zal worden meegenomen en de ander achtergelaten.’

Daarom zal Jezus’ goede nieuws eerst in heel de wereld verkondigd worden. Wie daar gehoor aan geeft, wordt door zijn komst niet overvallen, maar mag er van harte naar uitzien.

1. Dit hoofdstuk beslaat Matteüs 24; Marcus 13; Lucas 12:35-59; 17:20-37 en 21:5-38. De citaten komen uit Matteüs 24:2, 15, 20, 3; Lucas 21:25-26; Matteüs 24:12, 33, 14, 27; Johannes 6:44 en Matteüs 24:38-41.2. Johannes 6:39