Categorie archieven: Inhoud

211. De draak

Satan is de oerbron van alle leugens over Gods karakter en de toestand van de mensen

Een van de indrukwekkendste krantenfoto’s uit mijn jeugd toont hoe een Vietnamese officier een geboeide Vietcongstrijder door zijn hoofd schiet. Het praat de standrechtelijke executie niet goed, maar toen ik de reden hoorde, kreeg ik er wel begrip voor: de Vietcongstrijders hadden een politieman niet te pakken kunnen krijgen en daarom de kelen van al zijn kinderen doorgesneden.

Zoiets speelt ook in het centrale vak, de spil van Openbaring (2B).1 We laten de zijbeuken even voor wat ze zijn en concentreren ons op de as van het boek, om te achterhalen hoe de afbrekende ideeën over God in het christendom terecht zijn gekomen. Aan het eind van Openbaring 11 kondigt dit centrale vak zich aan door het opengaan van ‘Gods tempel in de hemel’. De ark van het verbond is te zien. Naast die ark lag altijd de wetsrol, waarvan de koningen bij aantreding een kopie ontvingen. In het eerste vak van de as (1B) zagen we hoe Jezus die ontving.

Het centrale vak ankert zich eerst aan dat gegeven. Johannes ziet een zwangere vrouw met weeën, ‘bekleed met de zon, met de maan onder haar voeten en een krans van twaalf sterren op haar hoofd’. Zij stelt Gods volk van alle eeuwen voor. Een draak (Satan) wil haar kind verslinden zodra zij hem baart. Maar Satan krijgt haar zoon, ‘die alle volken met een ijzeren herdersstaf zal hoeden’ (een beschrijving van de messias, dus Jezus) niet te pakken. Jezus vaart naar God en zijn troon. Dat was de situatie aan het eind van het eerst vak van de as. Nu gaat het verhaal verder.

Satans rol in de hemel is uitgespeeld. Zijn ware aard is daar nu bekend en hij heeft daar niets meer te zoeken. ‘Michaël’ en zijn engelen gooien de draak met zijn engelen op de aarde. ‘Hij is de slang van weleer, die duivel of Satan wordt genoemd en die de hele wereld misleidt’.

God kan nu vrijuit regeren. ‘Want de aanklager van onze broeders en zusters, die hen dag en nacht bij onze God aanklaagde, is ten val gebracht.’ In het hemelse bestel vervult niet God of iemand van zijn staf de rol van de officier van justitie. God is juist de verbinder, de verzoener. Satan is het die aanklaagt. Maar door het onrecht dat Jezus, het geslachte lam, heeft ondergaan, heeft Satan geen poot meer om op te staan.

Satans verbanning naar de aarde is goed nieuws voor de hemel. ‘Maar wee de aarde en de zee: de duivel is naar jullie afgedaald! Hij is woedend, want hij weet dat hij geen tijd te verliezen heeft.’ Hij aast op de vrouw, in het bijzonder op ‘de rest van haar nageslacht’, ofwel de broers en zussen van de messias. Dat zijn ‘allen die zich aan Gods geboden houden en bij het getuigenis van Jezus blijven’.

Dezelfde Johannes die Openbaring schreef, vatte in zijn eerste brief het ‘getuigenis van Jezus’ samen met: ‘God is licht, er is in hem geen spoor van duisternis.’2 Maar Satan heet ‘de slang van weleer’. Dat doet denken aan het gelieg van Satan in de tuin van Eden tegen Eva en Adam. Hij verscheen zelfs in de vorm van een sierlijk wezen, maar schilderde God af als egoïstisch – een draak. God zou de mens onwetend willen houden. En hij weersprak Gods waarschuwing dat de mensen sterfelijk waren.

Satan maakt natuurlijk ook gebruik van brute onderdrukking. Maar zijn venijnigste tactiek bestaat uit het rondstrooien van zoetgevooisde leugens over Gods karakter en de hoedanigheid van de mens. We zagen al dat overgenomen elementen uit andere godsdiensten en filosofieën het beeld van God zouden verminken. Deze verzen wijzen de oerbron van deze giftige gedachten aan: Satan zelf. Het volgende deel van dit vak laat zien met welke handlangers hij dit aanpakt.

1. Dit hoofdstuk beslaat Openbaring 12. De citaten komen  uit de verzen 1, 9, 5, 7, 9, 10, 12 en 17. Zie hoofdstuk 208 voor de plattegrond.
2. 1 Johannes 1:5