Categorie archieven: Inhoud

182. Vrijlatingsplan

Jezus was onschuldig en Pilatus wilde hem vrij krijgen—door hem te laten geselen

Pilatus zag Jezus terugkomen en riep de hogepriesters, de leiders en het volk weer bij zich.1 Het feit dat Herodes Jezus had teruggestuurd, gaf aan dat hij aan geen van de zaken waarvan ze hem betichtten schuldig was. Hij had simpelweg niets gedaan waarop de doodstraf stond. Pilatus snapte ondertussen dondersgoed dat het bij deze aanklagers niet om liefde voor de keizer te doen was, maar om pure afgunst. Pilatus wilde zich daar niet voor laten gebruiken. Zijn onderbuikgevoel werd bevestigd door een bericht van zijn vrouw: ‘Laat je niet in met die rechtvaardige! Om hem heb ik namelijk vannacht in een droom veel moeten doorstaan.’ Pilatus was vastbesloten Jezus vrij te laten.

Omdat hij bij ieder Pesachfeest een door het volk gekozen gevangene liet gaan, stelde Pilatus voor dit jaar Jezus te kiezen. Als alternatief noemde hij een andere Jezus, Jezus Barabbas, die vastzat wegens oproer en moord. Een slimme zet, want hij wist dat de aristocratische aanklagers een gruwelijke hekel aan de rebelse ideeën en terreuraanslagen van deze Jezus Barabbas hadden. Pilatus stelde voor de Jezus die de messias werd genoemd vrij te laten, ‘nadat ik hem heb laten geselen’.

Als je niet oppast, lees je gemakkelijk over dat woordje ‘geselen’ heen. De Joden kenden het begrip geselen wel, dat werd gereguleerd door de wetten van Mozes en aanvullende tradities. Een geseling gebeurde altijd in het bijzijn van de rechter, die naging of de schuldige het nog wel kon verdragen. Maximaal veertig slagen mochten ze geven, niet meer. ‘Anders wordt er geen maat gehouden, en zou een volksgenoot voor uw ogen zijn eer verliezen.’2 Om er zeker van te zijn dat de beulen daar niet overheen gingen, dienden ze nooit meer dan negenendertig slagen toe.

Hoe anders ging het er aan toe bij de Romeinen. Een geseling was voor hen het voorgerecht van een executie. De gestrafte hoorde er niet gelijk aan dood te gaan, maar na een paar dagen bezweken sommigen er sowieso aan. De Romeinen verzwaarden de strengen van hun gesels met lood. Scherpe stukjes bot staken er als weerhaken tussenuit. Iedere slag had het effect van een clusterbom: je rug spatte op vele plaatsen open. Bij volgende slagen groeven de stekelige hoeken zich dieper in je huid en daarna in je spierweefsel. Je bloedde als een rund en was overgeleverd aan de willekeur van de (twee) beulen, die zich niet hoefden te houden aan een slagenmaximum. Ze moesten er alleen voor zorgen dat je in leven bleef voor je doodstraf. Door je opengereten rug heen waren je ribben dan vaak letterlijk te tellen.

Dát bood Pilatus aan om met Jezus de messias te doen. Jezus Barabbas zou daarbij ook nog uit de weg worden geruimd. Maar dit ging de hogepriesters niet ver genoeg. Jezus moest nú dood. Volledig tegen hun normale standpunt in, hitsten ze het volk op om Jezus Barabbas vrij te schreeuwen. Pilatus kon niet onder dit verbale geweld uit en Jezus Barabbas vertrok als vrij man.

Maar Pilatus wilde nog steeds de andere Jezus zien vrij te krijgen en gooide het over een andere boeg. Hij gaf opdracht Jezus te geselen. In het pretorium leefden de beulen zich uit op Jezus’ blote lijf. De begeleidingssoldaten pikten hun spotternij van eerder weer op. Ze trokken Jezus niet alleen een purperen mantel aan, maar zetten hem ook een van dorens gevlochten kroon op en gaven hem een rieten staf als scepter. De soldaten vielen op hun knieën: ‘Gegroet, koning van de Joden!’ Ze bespuugden hem en sloegen met zijn namaakscepter tegen zijn hoofd. Pilatus liep weer naar buiten: ‘Ik zal hem hier buiten aan u tonen om u duidelijk te maken dat ik geen enkel bewijs van zijn schuld heb gevonden.’ Met de doornenkroon op en in de purperen mantel liet hij Jezus verschijnen. ‘Hier is hij, de mens,’ zei Pilatus. Zou zijn vrijlatingsplan aanslaan?

1. Dit hoofdstuk beslaat Matteüs 27:15-23, 27-30; Marcus 15:6-19; Lucas 23:13-25 en Johannes 18:39-19:5. De citaten komen uit Matteüs 27:19; Lucas 23:22; Matteüs 27:29 en Johannes 19:4 en 5.
2. Deuteronomium 25:3