Categorie archieven: Inhoud

183. Reddeloos

Kwade mensen zijn bruter dan dieren: Pilatus kon Jezus’ kruisiging niet tegenhouden

Dieren kennen voor soortgenoten iets van een ingebouwde begrenzing. Als een hond het onderspit delft tegen een andere hond, draait hij zich op zijn rug en strekt zijn hals als aanbod om hem de fatale beet toe te brengen. De overwinnaar zal hem daarop niet doodbijten, maar laten gaan.

Pilatus ging ervan uit dat dit mechanisme ook bij mensen werkte. Hij liet Jezus afgebeuld, bebloed en in zijn spottenue uit het pretorium komen en verwachtte dat de hogepriesters en gerechtsdienaars zouden inbinden. Maar tot zijn ontzetting schreeuwden ze: ‘Kruisig hem, kruisig hem!’ Het bruutste beest is minder beestachtig dan mensen in de ban van het kwaad.1

Pilatus deed alsof hij toegaf: ‘Neem hem dan maar mee en kruisig hem zelf, want ik zie niet waaraan hij schuldig is.’ Maar de hogepriesters mochten zelf niet executeren en noemden nu hun ware reden: ‘Wij hebben een wet die zegt dat hij moet sterven, omdat hij zich de Zoon van God heeft genoemd.’

Pilatus schrok zich wezenloos. Wat als deze Jezus inderdaad Gods Zoon was? In het pretorium vroeg hij benauwd: ‘Waar komt u vandaan?’ Maar Jezus antwoordde niet. ‘Waarom zegt u niets tegen mij? Weet u dan niet dat ik de macht heb om u vrij te laten of u te kruisigen?’ Jezus constateerde: ‘De enige macht die u over mij hebt, is u van boven gegeven. Daarom draagt degene die mij aan u uitgeleverd heeft de meeste schuld.’ Vanaf dat moment deed Pilatus nog meer zijn best om Jezus vrij te laten. Maar buiten riepen de beschuldigers slim: ‘Als u die man vrijlaat bent u geen vriend van de keizer, want iedereen die zichzelf tot koning uitroept pleegt verzet tegen de keizer.’

Pilatus hoorde dat, liet Jezus naar buiten brengen en nam plaats op de rechterstoel. Op het prachtige mozaïekterras probeerde hij het volk nog eens te overtuigen en wees weer naar Jezus: ‘Hier is hij, uw koning.’ Meteen klonk er: ‘Weg met hem, weg met hem, aan het kruis met hem!’ Pilatus vroeg nog een keer: ‘Wat heeft hij dan misdaan?’ Maar ze schreeuwden nog harder: ‘Aan het kruis met hem!’ Pilatus vroeg: ‘Moet ik uw koning kruisigen?’ Toen schreeuwden de hogepriesters wat in andere omstandigheden als muziek in de oren van iedere prefect klonk: ‘Wij hebben geen andere koning dan de keizer!’ Maar dat wilde Pilatus nu eigenlijk niet horen. De menigte scandeerde steeds massaler: ‘Kruisig hem, kruisig hem.’

Pilatus besefte dat zijn pogingen nergens toe leidden. Er dreigde nu zelfs opstand. Dat kwam hem slecht uit, want zijn beschermheer in Rome, Seianus, stond onder verdenking. Pilatus mocht dus geen schijn van afvalligheid van de keizer tonen en gaf zijn strijd voor Jezus’ vrijlating op. Maar hij wilde daarbij geen ‘vuile handen’ oplopen en liet daarom water brengen. Ten overstaan van de menigte waste hij zijn handen: ‘Ik ben onschuldig aan de dood van deze man. Zie het zelf maar op te lossen.’ (Aan Pilatus danken we de uitdrukking ‘Je handen in onschuld wassen’.) Heel het volk antwoordde: ‘Laat zijn bloed óns dan maar worden aangerekend, en onze kinderen!’ Pilatus gaf Jezus uiteindelijk toch mee om hem te laten kruisigen.

De soldaten gaven Jezus zijn eigen kleren weer en legden een kruisbalk op zijn beurse schouders. Hij moest die dwarsbalk zelf naar de plaats van zijn kruisiging dragen, maar dat ging niet lukken. Hij was te verzwakt. Er kwam net ene Simon uit Cyrene (in het noordoosten van het huidige Libië) de stad binnen. De beulen dwongen hem de balk voor Jezus te dragen. Marcus merkt op dat Simon ‘de vader van Alexander en Rufus’ was. De eerste lezers van zijn evangelie kenden Alexander en Rufus later dus als volgelingen van Jezus. Dat zal ongetwijfeld te maken hebben gehad met wat hun vader hun over deze dag verteld heeft.

1. Dit hoofdstuk beslaat Matteüs 27:24-26, 31,32; Marcus 15:20,21; Lucas 23:26 en Johannes 19:6-16. De citaten komen uit Johannes 19:6, 7, 9, 10, 11, 12, 14, 15; Matteüs 27:24, 25 en Marcus 15:21.