Categorie archieven: Inhoud

2. Blijkbaar mogelijk

In de eerste eeuw ervoeren gelovigen onderling een goddelijke verbondenheid

Ik kan dan wel bezwaar aantekenen tegen Jezus’ gebod en zijn gebed over een eenheid met goddelijke maatstaven onder zijn volgelingen, maar uit het bijbelverslag blijkt dat het hen in eerste instantie wél gelukt is.

De groep gelovigen na Jezus’ hemelvaart wordt in het bijbelboek Handelingen zo beschreven: ‘Allen die het geloof hadden aanvaard, bleven bijeen en hadden alles gemeenschappelijk. Ze verkochten al hun bezittingen en verdeelden de opbrengst onder degenen die iets nodig hadden. Elke dag kwamen ze trouw en eensgezind samen in de tempel, braken het brood bij elkaar thuis en gebruikten hun maaltijden in een geest van eenvoud en vol vreugde.’1

Even verderop in het boek staat: ‘De groep mensen die het geloof had aanvaard, leefde eendrachtig samen. Geen van hen beschouwde zijn bezittingen als zijn persoonlijke eigendom, want ze hadden alles gemeenschappelijk.’2 Lucas, die het boek Handelingen geschreven heeft, heeft het hier niet over enkele tientallen mensen in een kleine commune, maar over duizenden gelovigen in Jeruzalem en directe omgeving, een compleet kerkgenootschap.

De eerste volgelingen van Jezus ontmoetten elkaar op twee niveaus. In de tempel van Jeruzalem luisterden ze in groter verband samen naar wat Jezus’ apostelen aan hen te onderwijzen hadden. In de intimiteit van huiskringen deelden ze in kleine, persoonlijke groepen hun levens en vriendschappen.

In de Bijbel wordt niet vermeld dat latere gelovigen in andere plaatsen ook een gezamenlijke kas hebben gevoerd. Maar de onderlinge saamhorigheid loopt wel als een belangrijke rode draad door alle boeken van het Nieuwe Testament heen. De apostel Paulus schreef jaren later aan de gelovigen in Efeze: ‘Daarom, en ook omdat ik gehoord heb over uw geloof in Jezus, de Heer, en over uw liefde voor alle heiligen3, dank ik God onophoudelijk voor u en noem ik u in mijn gebeden.’4

Johannes, de jongste leerling van Jezus, schreef tegen het einde van de eerste eeuw een brief aan een gemeente die hij goed kende. De situatie die hij tekende beantwoordt aan die ‘onmogelijke’ droom van Jezus uit het vorige hoofdstuk. ‘Verbonden zijn met ons is verbonden zijn met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus … Dat we God kennen weten we doordat we ons aan zijn geboden houden … Wij worden kinderen van God genoemd, en dat zijn we ook. … Wij weten dat we van de dood zijn overgegaan naar het leven omdat we elkaar liefhebben … hoewel we nog in deze wereld zijn, zijn we als Jezus.’5

Wat een positieve insteek had Johannes. Hij ervoer met zijn medegelovigen aan den lijve de onmogelijke werkelijkheid die Jezus had geboden en waarvoor hij had gebeden, namelijk een treffende verknochtheid van gelovigen aan God en aan elkaar.

Hoe speelden ze dat klaar?

1. Handelingen 2:43-46, cursivering door mij aangebracht

2. Handelingen 4:32, cursivering door mij aangebracht

3. In de Bijbel worden alle volgelingen van Jezus ‘heiligen’ genoemd. Paulus bedoelt hier dus geen overleden mensen of superhelden, maar gewoon medevolgelingen van Jezus.

4. Efeziërs 1:15, cursivering door mij aangebracht

5. 1 Johannes 1:3; 2:3; 3:1,14; 4:17