Categorie archieven: Inhoud

66. De zwakke schakel

God verankerde zorgzame solidariteit in de wetten van Israël

Na de Tien Woorden als een grondwet uitgesproken en op steen geschreven te hebben, paste God de principes ervan toe in een groot aantal regelingen. Daarbij zou je verwachten dat deze opnieuw met hemzelf zouden beginnen, zoals bij de eerste drie Woorden. Maar niets is minder waar.

Als eerste zoomde God niet in op zichzelf, maar op de zwaksten. Voor optimale verbondenheid moeten zij gedragen worden, want de ketting is zo sterk als de zwakste schakel. God startte dus met de regelingen en rechten van slaven. Op zich steekt dat fel af tegen een tijdgeest waarin slaven en rechten helemaal niet bij elkaar hoorden. In de oudheid had een slaaf alleen maar plichten, zoals de Israëlieten in Egypte aan den lijve ondervonden hadden. Het volk Israël mocht zo’n ontkenning van menselijke waardigheid niet toestaan. ‘Wanneer je een Hebreeuwse slaaf koopt, moet hij je zes jaar lang dienen; in het zevende jaar mag hij als vrij man vertrekken, zonder iets te hoeven betalen.’1 Als regel was je in Israël maximaal zes jaar slaaf. Je had het recht om ‘bij te tekenen’, maar daar koos je dan bewust zelf voor.2 Werd je onfatsoenlijk behandeld, dan mocht je direct vertrekken: ‘En als hij zijn slaaf of slavin een tand uitslaat, moet hij hem of haar als vergoeding voor die tand vrijlaten.’3

Vreemdelingen, weduwen en wezen werden door God uitgebreid in bescherming genomen, evenals mensen die financieel zwak stonden.

Als je geld leent aan iemand van mijn volk die armoede lijdt, gedraag je dan niet als een geldschieter en vraag geen rente van hem. Als je iemands mantel als onderpand neemt, moet je die voor zonsondergang aan hem teruggeven, want hij heeft niets anders om zich mee toe te dekken. Waarmee moet hij zijn lichaam anders beschermen als hij gaat slapen? Als hij mij om hulp smeekt, zal ik naar hem luisteren, want ik ben een genadige God.4

Hij stelde het zogenaamde sabbatsjaar in, niet alleen omdat daardoor de grond weer kon herstellen, maar ook ter wille van hen die geen akkers hadden: ‘Zes jaar achtereen mag je je land inzaaien en de oogst binnenhalen. Maar het zevende jaar moet je het land braak laten liggen en het met rust laten, dan kunnen de armen onder jullie ervan eten; wat zij nog overlaten is voor de dieren van het veld. Met je wijngaard en je olijfgaard moet je hetzelfde doen.’5 Later kwam Mozes hier nog op terug.

Zou er … toch iemand uit uw eigen volk gebrek lijden, dan mag dat u niet koud laten. U mag uw hand niet op de zak houden, maar u moet diep in de buidel tasten en hem lenen zo veel als hij nodig heeft. Wees niet zo berekenend om bij uzelf te denken: Het zevende jaar, het jaar van de kwijtschelding, komt eraan. … Als hij dan de HEER zijn nood klaagt om wat u hem hebt aangedaan, zal het u als zonde worden aangerekend. Geef hem dus ruimhartig en zonder spijt.6

In een land waarin de God van liefde het voor het zeggen heeft, herken je dat vooral aan de manier waarop mensen elkaar opvangen en voor elkaar zorgen. Gods wetten staan niet tegenover barmhartigheid, zoals soms gedacht wordt. Ze stellen mededogen tot norm en verwoorden genade.

1. Exodus 21:2
2. Exodus 21:3-6
3. Exodus 21:27
4. Exodus 22:24-26
5. Exodus 23:10,11
6. Deuteronomium 15:7-10