Categorie archieven: Deel 7. Koninklijke liefde

86. Trouw

David, die zelfs trouw bleef aan wie ontrouw verdienden, was een koning naar Gods hart

Als ik met slechts één woord Davids karakter zou mogen omschrijven, kies ik voor het begrip ‘trouw’. Natuurlijk, toen hij overspel pleegde met Batseba, scoorde David niet hoog op huwelijkstrouw – daar komen we nog op terug. Maar als het om loyaliteit ging, het op hem aankunnen, schitterde hij op eenzame hoogte. Vooral omdat hij trouw bleef onder omstandigheden die ontrouw zouden rechtvaardigen.

Ondanks het feit dat David in het geheim al tot koning gezalfd was, bleef Saul nog steeds de officiële vorst. Saul kreeg last van depressieve buien, want hij wist dat God een andere koning zou aanstellen. David was dan niet te beroerd om Saul tijdens zijn aanvallen met het tokkelen op zijn lier wat rust te bezorgen. David ging voor Saul door het vuur. Hij versloeg voor hem de reus Goliat en groeide uit tot zijn gevierde legeraanvoerder. David en Sauls zoon Jonatan werden boezemvrienden.

Door Davids populariteit sloeg Sauls dankbaarheid om in jaloezie. Hij vermoedde dat David de koning naar Gods hart zou worden en beraamde zijn dood. Na meerdere mislukte pogingen om David aan de muur te spietsen wist hij zeker dat David Gods keus was. David nam de benen en begon met een aanzwellend groepje volgelingen een zwervend en vluchtend bestaan in de woestijn, zelfs tot in het buitenland. Saul zat hem verbeten op de hielen en maakte hem het leven heel moeilijk. Twee keer kon David met gemak een einde aan alle ellende maken, door Saul om te brengen. Maar hij weigerde zijn hand op te heffen tegen de ‘gezalfde van de HEER’. Zijn kameraden verklaarden hem voor gek.

Uiteindelijk sneuvelden Saul en drie van zijn zonen, ook Jonatan, bij een veldslag tegen de Amalekieten. Niemand treurde heftiger dan David. Als ik zijn klaagzang lees, waarvan hij later wilde dat zijn onderdanen hem uit hun hoofd leerden, raak ik ontroerd. Dit is Trouw met een hoofdletter. Deze karaktertrek legde de basis voor een uiterst stabiel koningschap, dat zo’n duizend jaar voor onze jaartelling bestond. Tegelijkertijd was dit het begin van een hele reeks aspecten van ‘vooruitbeleving’, die in het leven en de liederen van David te herkennen zijn. Met zijn leefwijze demonstreerde David Gods trouw.

Als een gevelde hinde, Israël, ligt jouw trots gesneuveld op je heuvels. Ach, dat je helden moesten vallen!
Maak het niet bekend in Gat, roep het niet rond in Askelon;
laat niet de Filistijnse vrouwen zich verheugen, de dochters van die onbesnedenen niet juichen.
Bergen van Gilboa, draag geen dauw meer, duld geen regen op je hooggelegen velden: daar ligt het heldenschild, vertrapt, het schild van Saul, vergeten en verwaarloosd.
Nooit keerde de boog van Jonatan terug zonder het bloed van verslagenen, zonder het vet van helden; het zwaard van Saul bleef nimmer onverzadigd.
Saul en Jonatan, de geliefden en beminden, bij leven niet te scheiden, en onafscheidelijk verbonden in de dood.
Sneller dan een arend waren ze, en sterker dan een leeuw.
O dochters van Israël, treur om Saul!
Rijk bewerkt scharlaken gaf hij je te dragen, door hem werd je getooid met sieraden van goud.
Ach, dat de helden in de oorlog moesten vallen! Jonatan ligt gesneuveld op de heuvels. Het verdriet verstikt me, Jonatan, je was mijn broeder, en mijn beste vriend. Jouw liefde was mij dierbaar, meer dan die van vrouwen.
Ach, dat de helden moesten vallen, dat jullie, wapens in de strijd van Israël, verloren moesten gaan!1

1. 2 Samuel 1:19-27