Categorie archieven: Deel 7. Koninklijke liefde

90. Oud goed nieuws

In de kern had drieduizend jaar geleden David al een even hoopvol geloof als gelovigen van nu

Wat voor beleving van en denkbeelden over God hadden de mensen die hem duizend jaar voor onze jaartelling aanbaden? Hoe zagen zij de mens en het leven? Davids psalmen geven daar inzicht in.

De basis van de geloofsbeleving van David was dat God de goede schepper is. ‘U, Heer, bent een God die liefdevol is en genadig, geduldig, trouw en waarachtig.’ God geeft de mens een belangrijke positie: ‘Zie ik de hemel, het werk van uw vingers, de maan en de sterren door u daar bevestigd, wat is dan de sterveling dat u aan hem denkt, het mensenkind dat u naar hem omziet? U hebt hem bijna een god gemaakt, hem gekroond met glans en glorie, hem toevertrouwd het werk van uw handen en alles aan zijn voeten gelegd.’1

Maar de mens is verdorven geraakt. ‘De HEER kijkt vanuit de hemel naar de mensen om te zien of er één verstandig is, één die God zoekt. Allen zijn afgedwaald, allen ontaard, geen van hen deugt, niet één.’ Met David hoort iedereen mee te bidden: ‘Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd, en gedaan wat kwaad is in uw ogen, opdat Gij rechtvaardig blijkt in uw uitspraak, zuiver in uw gericht.’2

God zal oordelen. Dat klinkt bedreigend: ‘U beloont ieder mens naar zijn daden.’ Als hij dat naar menselijke maatstaven doet, ziet onze toekomst er niet best uit: ‘Zoals was smelt bij het vuur, zo vergaan de zondaars als God verschijnt.’3 Ons enig uitzicht lijkt de dood te zijn. Maar er is hoop. ‘Liefdevol en genadig is de HEER, hij blijft geduldig en groot is zijn trouw. Niet eindeloos blijft hij twisten, niet eeuwig duurt zijn toorn. Hij straft ons niet naar onze zonden, hij vergeldt ons niet naar onze schuld. Zoals de hoge hemel de aarde overspant, zo welft zich zijn trouw over wie hem vrezen. Zo ver als het oosten is van het westen, zo ver heeft hij onze zonden van ons verwijderd.’ Dus wees blij, zoals David in een andere psalm zegt: ‘Gelukkig de mens van wie de ontrouw wordt vergeven, van wie de zonden worden bedekt.’4

Hoe kun je aan Gods vergeving komen? Door berouw te hebben. ‘Toen beleed ik u mijn zonde, ik dekte mijn schuld niet toe, ik zei: ‘Ik beken de HEER mijn ontrouw’ – en u vergaf mij mijn zonde, mijn schuld.’5

Maar ondanks die vergeving overlijden alle mensen nog steeds, net als David. Vinden we God dan in de dood? Nee. ‘Want doden noemen uw naam niet meer! Wie in het dodenrijk kan u nog loven?’6 God heeft iets veel beters in petto: ‘Laat mij, recht gedaan, uw gelaat aanschouwen, bij het ontwaken mij verzadigen aan uw beeld.’7 David zag uit naar een opstanding uit de dood, waarna God een nieuw bestel zou beginnen. ‘Overal, tot aan de einden der aarde, zal men de HEER gedenken en zich tot hem wenden. Voor u zullen zich buigen alle stammen en volken. Want het koningschap is aan de HEER, hij heerst over de volken. Wie op aarde in overvloed leven, zullen aanzitten en zich voor hem buigen. Ook zullen voor hem knielen wie in het graf zijn neergedaald, wie hun leven niet konden behouden.’8

David kende nog niet alle details, maar hij leefde wel vanuit hoopvolle overtuigingen.

1. Psalm 86:15; 8:4-7
2. Psalm 14:2,3; 51:6 (Vertaling NBG)
3. Psalm 62:13; 68:3
4. Psalm 103:8-12; 32:1
5. Psalm 32:5
6. Psalm 6:6
7. Psalm 17:15. In 2 Koningen 4:31, Jesaja 26:19, Jeremia 51:39 en Daniël 12:2 verwijst hetzelfde woordje ‘ontwaken’ duidelijk naar opstaan uit de dood.
8. Psalm 22:28-30