Categorie archieven: Deel 4. Gelovige liefde

44. Geen protest?

Abrahams bijna-offer van Isaak wees vooruit op iets waarin God zou voorzien

Als je al verbaasd was over de ruimte die God bood voor het ongeloof en de kritiek van Abraham, zul je helemaal paf staan bij het gebrek aan protest van Abraham, toen God op een nacht het volgende tegen hem zei: ‘Roep je zoon, je enige, van wie je zoveel houdt, Isaak, en ga met hem naar het gebied waarin de Moria ligt. Daar moet je hem offeren op een berg die ik je wijzen zal.’1

Waarom verzette Abraham zich wel tegen de verwoesting van de slechte stad Sodom, maar niet tegen de opdracht zijn zoon, onschuldig en hem dierbaarder dan alles wat hij had, te offeren? Op de radio hoorde ik ooit een atheïst die dit eng vond. Straks krijgen hedendaagse gelovigen ook zulke ideeën.
Natuurlijk, Abraham was een kind van zijn tijd. Hij was vertrouwd met de eisen van de afgoden, die hij had gediend tot het moment waarop God hem riep. Zijn buren offerden daar hun kinderen aan. Maar van de God die liefde in persoon is verwacht je zoiets toch niet?

Hier is een tip: telkens als je bij het lezen van een bijbelverhaal vraagtekens en irritaties op voelt komen, zul je merken dat er achter het verhaal iets anders speelt, een soort ‘vooruitbeleven’. Daarmee bedoel ik dat elementen van cruciale latere gebeurtenissen, waarin God zelf een rol zal spelen, lang daarvoor al eens beleefd worden door mensen die hem zijn toegedaan. Het wordt daarmee een voorspellend verhaal.

Abraham had God leren vertrouwen. Hij wist dat God altijd het beste met hem voorhad en zijn woord hield. Daarom wist hij dat, wat er ook te gebeuren stond, deze verbondszoon Isaak hem opa zou maken en volken zou voortbrengen. Zonder dralen ging Abraham ‘s morgens met zijn zoon, een ezel, twee knechten en hout op reis naar de berg Moria. Na drie dagen kwamen ze daar aan. Onderaan de berg zei hij tegen zijn knechten: ‘Blijven jullie hier met de ezel. Ikzelf ga met de jongen verder om daarginds neer te knielen. Daarna komen we naar jullie terug.’2

Op weg naar boven vroeg Isaak: ‘We hebben vuur en hout, maar waar is het lam voor het offer?’ Abraham antwoordde: ‘God zal zich zelf van een offerlam voorzien, mijn jongen.3 Op zijn schouders droeg Isaak de bos brandhout. Abraham had alleen het mes en het vuur bij zich. Isaak was jonger en beduidend sterker dan zijn vader en híj moest worden geofferd. Als het op rennen of worstelen zou aankomen, zou Abraham voor Isaak geen partij zijn. Maar toen puntje bij paaltje kwam, bond Abraham geen lam, maar Isaak op het hout. Het kan niet anders of die moet hiermee hebben ingestemd. Abraham hief het mes omhoog …

Ik hoor in gedachten God fluisteren: ‘Ik wist het wel!’ Snel liet hij één van zijn engelen ingrijpen. ‘Abraham, Abraham! Raak de jongen niet aan, doe hem niets! Want nu weet ik dat je ontzag voor God hebt: je hebt mij je zoon, je enige, niet willen onthouden.’4 En ook Abraham hoor ik fluisteren: ‘Zie je wel!’ Hij keek om zich heen en ontdekte een ram, die met zijn horens verstrikt zat in de struiken. Deze offerde hij in de plaats van Isaak.

Laat het duidelijk zijn dat God absoluut geen kinderoffers wenst. Abrahams ervaring was eenmalig5 en daarbij weerhield God hem juist van het offeren van zijn zoon.

Naar aanleiding van dit voorval gaf Abraham de berg Moria een lange nieuwe naam: Jahweh Jiré, ‘De HEER zal erin voorzien’. Daaruit ontstond in Israël een gezegde: ‘Op de berg van de HEER zal erin voorzien worden.’ Waarin zal de Heer dan voorzien?

1. Genesis 22:2. Dit hoofdstuk is gebaseerd op Genesis 22.
2. Genesis 22:5
3. Genesis 22:7-8
4. Genesis 22:12
5. Hij wees vooruit op die andere eenmalige gebeurtenis, waarbij Gods ‘enige’ Zoon niet werd gespaard. Zie Hebreeën 7:27.