In Athene lukte het Paulus om Jezus’ boodschap zonder de Schrift te verkondigen
Toen de apostelen en de oudsten in Jeruzalem bijeenkwamen om te spreken over de al dan niet noodzakelijke besnijdenis, ontstond er ook onder hen een heftig debat.1 Maar Petrus herhaalde hoe God zijn vertrouwen in de heidenen had getoond door hun de heilige Geest te schenken. Barnabas en Paulus vertelden wat God onder de heidenen had gedaan. Jakobus, de broer van Jezus, sloot af met de opmerking dat de Schrift Gods plan onderwees voor de heidenen. Daarom moesten ze hun geen zware lasten opleggen. Wie als niet-Jood tot de geloofsgemeenschap van Jezus wilde toetreden, hoefde zich niet te laten besnijden. Maar hij moest zich wel meteen van een aantal zaken onthouden: ‘van wat door de afgodendienst bezoedeld is, van ontucht, van vlees waar nog bloed in zit en van het bloed zelf’.
Waarom juist deze toelatingseisen? Omdat leerlingen uit de heidenen en uit de Joden met elkaar moesten kunnen eten. Jezus wenste verbondenheid tussen zijn leerlingen. Die ervoeren zij vooral bij hun ‘liefdemalen’. Deze startregels waren dus heel praktisch. Naarmate niet-Joodse christenen de Schrift beter zouden leren kennen, konden ze verder groeien. Jakobus zei: ‘In haast elke stad wordt de wet van Mozes immers al sinds mensenheugenis verkondigd en op iedere sabbat in de synagogen voorgelezen.’
De Bijbel bestond in deze tijd nog niet in zakformaat of als app. Wilde je zijn rollen lezen of horen, dan moest je naar de synagoge. Dat was temeer een must voor de leerlingen uit de heidenen. Die moesten de Schrift nog helemaal ontdekken. Elke sabbat trof je hen dan ook aan in synagogen.
Paulus en Barnabas wilden hierna de nieuwe gemeenten weer langsgaan, onder andere om deze afspraken door te geven. Barnabas wilde Johannes Marcus meenemen, maar Paulus was daar tegen. Marcus was de vorige keer afgehaakt. Barnabas stond erop dat Marcus een nieuwe kans kreeg en voer met hem naar Cyprus. Paulus vertrok met Silas naar Turkije.
De Geest leidde Paulus en Silas naar Troas aan de Turkse noordwestkust. Een visioen deed hen oversteken naar Europa en ze gingen naar Filippi, waar onder andere Lydia, een purperhandelaar en Godvereerster, zich met haar huisgenoten liet dopen en een paar dagen later ook de directeur van de gevangenis.
In Tessalonica werden enkele Joden leerlingen en ook veel Griekse Godvereerders en vrouwen uit hoge kringen. Maar net als in Turkije, regelden andere Joden een volksoploop. De nieuwe leerlingen stuurden Paulus’ gezelschap naar Berea. Daar luisterden de Joden met belangstelling en keken de Schrift erop na. Velen gingen geloven, ook Grieken en vooraanstaande vrouwen. Joden uit Tessalonica kwamen ook hier het volk opruien, waarna de leerlingen Paulus naar Athene brachten.
In Athene debatteerde Paulus in de synagoge en op het marktplein met iedereen. Uiteindelijk mocht hij zijn zegje doen op de rustiger gelegen Areopagus. Zijn publiek kende de Schrift niet, dus pakte hij de prediking van Jezus anders aan dan in de synagoge. Hij wees op de talloze godenbeelden in Athene, met zelfs een altaar voor ‘de onbekende god’. Deze God, de schepper, verkondigde hij.
God geeft leven, adem en al het andere. Hij wil dat de mensen hem zoeken en vinden. Hij is van niemand ver weg, want in hem leven, bewegen en zijn wij. Een Grieks gedicht luidt: ‘Uit hem komen ook wij voort.’ Als dat klopt, kan God geen door mensen bedacht beeld zijn. Hij roept iedereen op tot een nieuw leven, want allen zullen rechtvaardig worden geoordeeld door een man die uit de dood is opgestaan. Toen de Atheners over de opstanding hoorden, spotten enkelen, maar anderen werden leerlingen.
1. Dit hoofdstuk beslaat Handelingen 15:6-17:34. De citaten komen uit Handelingen 15:20, 21; 17:23 en 28.