Categorie archieven: Deel 14. Lijdende liefde

186. Schuld, schande en schade

Davids psalmen droegen Jezus toen hij onze schuld, schande en schade compenseerde

Over geen enkele dag waren er vooraf zoveel details bekend als over deze.1 Geen enkele dag in de geschiedenis heeft dan ook zulke rigoureuze gevolgen gehad. Rituelen als de tempeldienst, de offers en de besnijdenis wezen erop. De verhaallijnen van Abraham, Isaak en Jakob onthulden zijn thema’s van verlossing. Jesaja, Daniël en andere profeten kondigden deze datum en de betekenis van zijn gebeuren aan. Met name David heeft vooraf Jezus’ hartverscheurende belevingen van deze dag bezongen.

Dit is de dag waarop God door Jezus zowel de schuld, de schande als de schade, waar het kwaad de mensen mee had opgezadeld, volledig in zich heeft opgenomen en gecompenseerd. Iedereen weet zich schuldig aan niet-verbindend gedrag, aan het zwichten voor de ik-terreur, aan het afwijken van Gods levensnorm. Behalve Jezus. Toch werd hij bestraft met geseling en kruisiging.

Iedereen schuwt de schande van zijn kwaad. We hopen dat bepaalde gedachten, woorden en daden altijd verborgen blijven, want als die bekend werden, zouden die onze goede naam aantasten. We schamen ons diep voor ze. Jezus had absoluut niets om zich voor te schamen. Toch beleefde hij de meest schandalige vernedering. Lager dan een kruisiging kun je niet zakken.

We lijden allemaal onder de schade die de breuk met God heeft gebracht. Het kwaad heeft ons innerlijk en lijfelijk misvormd en ons een uiterste houdbaarheidsdatum bezorgd: iedereen gaat dood. Jezus was innerlijk zuiver. Toch deelde hij in onze averij. Hij ging niet sterven vanwege zijn eigen tekorten, of omdat hij lichamelijk op was. Hij incasseerde de implicaties, het loon, van onze ‘wandaden’ en ‘schuld’ en legde daarvoor zelf zijn leven neer. Niemand beroofde hem van het leven.2

Dit kruistafereel was vanuit alle drie opzichten – schuld, schande en schade – zo pertinent onterecht, dat rond het middaguur de zon dit niet langer wilde beschijnen. Gedurende drie uur was het land net zo donker als de duisternis die Jezus’ hart omklemde. Hij onderging wat mensen die door het kwaad zijn aangetast uiteindelijk wacht: dat de Vader hen loslaat. Onverbondenheid leidt tot dodelijke eenzaamheid. Jezus schreeuwde deze pijn uit met de beginregel van Psalm 22: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?’ Dit duizend jaar oude lied van David beschrijft tal van details van deze kruisigingsdag: hoe de beenderen van de messias te tellen waren, hoe hij met doorboorde handen en voeten te schande hing, hoe het volk hem bespotte en uit de tent probeerde te lokken en hoe de beulen om zijn kleren dobbelden.

‘Mijn tong kleeft aan mijn gehemelte,’ dichtte David. ‘Ik heb dorst,’ zei Jezus. Zoals David in Psalm 69 al zong, moest zure wijn (azijn) zijn dorst lessen. Ondanks de hartenpijn door de afwezigheid van zijn Vader, klampte Jezus zich met psalmen aan hem vast. Het blijft voor ons onzichtbaar, maar ook het hart van de Vader moet zijn verscheurd door dit contactverlies.

Psalm 22 vervolgt: ‘U legt mij neer in het stof van de dood.’ Daar moest het heen en daar zoú Jezus heen om onze schade volledig te dekken. Hij ervoer louter zijn Vaders afwezigheid, maar verklaarde toch zijn trouw aan hem met: ‘Het is volbracht’, in het Hebreeuws een verwijzing naar Psalm 73:26: ‘Al bezwijkt mijn hart en vergaat mijn lichaam, de rots van mijn bestaan, al wat ik heb, is God, nu en altijd.’ Aan een kruis stierf je na dagen aan uitputting. Maar in zijn hartzeer riep Jezus nu al: ‘Vader, in uw handen leg ik mijn geest!’ (Psalm 31:6) en overleed.

Niet het kruis doodde Jezus, en ook geen Jood of een Romein. Hij stierf zélf. De schepper van het leven legde actief zijn eigen leven neer op het moment dat in de tempel een priester het paaslam wilde slachten.

1. Dit hoofdstuk beslaat Matteüs 27:45-51; Marcus 15:33-37; Lucas 23:44-46 en Johannes 19:28-30. De citaten komen uit Matteüs 27:46; Johannes 19:28, 30 en Lucas 23:46.
2. Jesaja 53:11,12; Romeinen 6:23; Johannes 10:17,18