Categorie archieven: Deel 12. Afgewezen liefde

156. Nazaret

Na Judea nam ook Nazaret aanstoot aan Jezus

Jezus bezocht Nazaret weer eens.1 Op sabbat ging hij, zoals hij gewend was, naar de synagoge van zijn jeugd. Hij kreeg de boekrol van Jesaja aangereikt, die hij afrolde tot de plek waar stond:

De Geest van de Heer rust op mij, want hij heeft mij gezalfd. Om aan armen het goede nieuws te brengen heeft hij mij gezonden, om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken en aan blinden het herstel van hun zicht, om onderdrukten hun vrijheid te geven, om een genadejaar van de Heer uit te roepen.2

Terwijl Jezus voorlas, zwijmelden de toehoorders. De messias (gezalfde) zou deze woorden spreken wanneer hij zou komen. Naar dat moment keken ze uit. Uit hun hoofd fluisterden de aanwezigen mee. Jezus verbaasde hen echter, door de climax weg te laten. De woorden ‘en een dag van wraak voor onze God’ sprak hij niet uit. In plaats daarvan rolde hij de boekrol weer op en zei: ‘Vandaag hebben jullie deze schrifttekst in vervulling horen gaan.’

Jezus had tot dan toe in Galilea geprobeerd zo weinig mogelijk aandacht te trekken. Hier in de synagoge van Nazaret kwam hij voor het eerst openlijk uit voor zijn identiteit. Jesaja’s woorden werden werkelijkheid doordat hij ze uitsprak. Hij was de messias. Eerst ontlokten zijn woorden bijval. De glorie van een plaatsgenoot als messias zou Nazaret op de kaart zetten.

Maar al snel beseften de synagogegangers dat Jezus’ commentaar inhield dat zij dus ook bij die ‘armen, gevangenen, blinden en onderdrukten’ hoorden. Zij schenen iets nodig te hebben. Voordat de aanwezigen dat wilden accepteren, vonden ze dat Jezus in Nazaret eerst eens een paar wonderen moest doen zoals in Kafarnaüm. Op deze eis reageerde Jezus teleurgesteld: ‘Nergens wordt een profeet zo miskend als in zijn eigen stad en in zijn eigen familie.’ Hij vergeleek de mensen in de synagoge met Israël in de tijd van de profeten Elia en Elisa. Die verrichtten voor de ongelovige Israëlieten geen wonderen, terwijl ze dat voor heidenen wel deden.

Dit pikten de inwoners van Nazaret niet. Deze Jezus was nota bene tussen hen in opgegroeid. In hun ogen bleef hij de zoon van wijlen Jozef de timmerman. Die was voor een eerbare man veel te snel na zijn huwelijk met Maria vader van Jezus geworden. En wilden Jezus’ familieleden hem onlangs niet uit Kafarnaüm ophalen, omdat ze dachten dat hij gek was geworden? Ze dreven Jezus de stad uit om hem een afgrond in te duwen. Maar Jezus liep eenvoudig tussen hen door en vertrok. ‘Hij kwam naar wat van hem was, maar wie van hem waren hebben hem niet ontvangen.’3 Het Joods-religieuze bolwerk Judea had Jezus al afgewezen. Nu volgde zijn vaderstad Nazaret in Galilea.

Jezus ontving de sterkste oppositie van Israëls religieuze leiders. Zij gaven hun mensen geen begeleiding bij de kwestie Jezus. De priesters lieten hen aan hun lot over als ‘schapen zonder herder’. Jezus stuurde zijn twaalf leerlingen twee aan twee naar de ‘verloren schapen van het volk van Israël’. Zes teams van twee bereikten meer dan één team van dertien. Hij gaf hun ‘de macht om onreine geesten uit te drijven en iedere ziekte en kwaal te genezen’. Hun boodschap was: ‘Het koninkrijk van de hemel is nabij’. Het was de bedoeling dat mensen tot inkeer kwamen.

De leerlingen zouden soms gastvrij ontvangen worden, maar ook vaak gehaat worden omwille van Jezus. Ze hoefden niet te wanhopen, want ze zouden nooit met een mond vol tanden staan. Gods Geest zou hen ingeven wat ze moesten zeggen. Door hun inzet verspreidde het nieuws van de komst van de messias zich nog sneller.

1. Dit hoofdstuk is gebaseerd op Lucas 4:16-30; 9:1-6 en 12:1-12 (zie ook Matteüs 13:54-58; 9:36-11:1 en Marcus 6:1-13). De citaten komen uit Lucas 4:18-19, 21; Matteüs 13:57; 9:36; 10:6, 1, 7.
2. Jezus citeert Jesaja 61:1,2
3. Johannes 1:11