Categorie archieven: Deel 12. Afgewezen liefde

159. Smetvrees

Tradities kunnen nooit de plaats innemen van Jezus’ aanpak van het kwaad

Een van de eerste dingen die je moet doen bij een nieuwe computer, is een antivirusprogramma installeren. Je wilt je nieuwe apparaat niet laten vastlopen door computervirussen.

Jezus mocht dan niet meer populair zijn, alle ogen waren nog steeds op hem gericht. Vanuit zo ver als Jeruzalem kwamen religieuze afgezanten – farizeeën –  polshoogte van hem nemen. Ze merkten dat Jezus’ volgelingen de Joodse reinheidstradities niet naleefden.1 Let wel: het ging hier om tradities. De bijbelse geboden leefden Jezus en zijn leerlingen wel na. Deze tradities gingen niet over hygiëne, maar over smetvrees voor het kwaad. Met vaak niet meer dan een druppeltje water, reinigde je als een soort bezwering je handen en vaatwerk, om je eten en drinken kwaadvrij te houden en geen slechtheid binnen te krijgen.

Jezus reageerde fel op hun nadruk op tradities: ‘De geboden van God geeft u op, maar aan tradities van mensen houdt u vast.’ Wie Gods geboden aanvult met allerlei supplementen, die dan uitgroeien tot bindende tradities, loopt kans dat hij Gods oorspronkelijke opzet torpedeert.

Als voorbeeld noemde hij de traditie van ‘korban’ (offergave). Hiermee kon je je bezittingen als erfenis voor de tempel bestemmen. Het voordeel hiervan was, dat je vanaf dat moment tot je dood gevrijwaard was van het doen van schenkingen. Voor je ouders was dat geen goed bericht, want zonder AOW en pensioenen waren zij juist afhankelijk van de ondersteuning van hun kinderen. De materiële kant van Gods gebod over eerbied voor je ouders werd zo om zeep geholpen. En dat nog wel onder het mom van een vrome traditie, die eigenlijk gevoed werd door hebzucht. De gever wilde alleen maar rijker worden. ‘Zo ontkracht u het woord van God door de tradities die u doorgeeft; en u doet nog veel meer van dit soort dingen.’ Vervolgens zoomde Jezus in op de vraag of je je wel kunt vrijwaren van het kwaad, alsof het zich buiten jezelf zou bevinden. ‘Niets dat van buitenaf in de mens komt kan hem onrein maken, … omdat het niet in zijn hart, maar in zijn maag komt en in de beerput weer verdwijnt.’

Het kwaad is dus niet vermijdbaar door afstand te bewaren tot bepaalde producten, mensen of plaatsen. Het is een toestand die al in je heerst, nog wel in je hart: ‘Want van binnenuit, uit het hart van de mensen, komen slechte gedachten, ontucht, diefstal, moord, overspel, hebzucht, kwaadaardigheid, bedrog, losbandigheid, afgunst, laster, hoogmoed, dwaasheid; al deze slechte dingen komen van binnenuit, en die maken de mens onrein.’
Dit is een confronterende boodschap. In de bijbelse beeldspraak is het hart niet zozeer de zetel van je gevoel, als wel van je denken, je redenatie en je keuzes. De menselijke moederborden zijn dus al geïnfecteerd met het kwaad. Jezelf afzonderen heeft geen zin. Ik heb eens gehoord van iemand van goeden wille die dat toch probeerde. Hij ging mediteren in een stille kamer. Alle wanden waren witgekalkt om iedere invloed te vermijden. Maar na een poosje stormde hij naar buiten. Hij had nog nooit zulke vunzige beelden gezien, als welke zijn geest op die witte muren had geprojecteerd.

We zijn dus behept met het kwaad. De ik-tirannie van de duivel raast niet alleen over ons, maar vooral ook in ons. Rituelen en vermijding bieden geen soelaas. Jezus wel. Vóór zijn geboorte zei de engel Gabriël al over hem dat hij zou bevrijden van ‘zonden’. Zijn virusscan werkt zo radicaal, dat het ‘opnieuw geboren worden’ of ‘een nieuw hart krijgen’ genoemd wordt. Met minder lukt het niet.

1. Dit hoofdstuk is gebaseerd op Marcus 7:1-23 (zie ook Matteüs 15:1-20). De citaten komen uit Marcus 7:8, 13 en 21-23.