Categorie archieven: Deel 12. Afgewezen liefde

152. Warm onthaal

Met het vervullen van Jesaja’s aanzeggingen stelde Jezus Johannes de Doper gerust

Zoals in India de ene groep mensen de andere groep beschouwt als ‘onaanraakbaar’, zo beschouwden strikte Israëlieten iedere niet-Jood als onrein. Die raakte je niet aan en je ging vooral niet bij hem op bezoek. Er woonde in Kafarnaüm een centurio, een hoge Romeinse legerofficier, die de Joodse gelovigen een warm hart toedroeg. Hij had zelfs een synagoge laten bouwen.

Toen Jezus na zijn Bergrede weer in Kafarnaüm kwam, verzocht deze centurio hem zijn stervende knecht te genezen. Maar op het moment dat Jezus aanstalten maakte om naar zijn huis te gaan, zei hij: ‘Heer, ik ben het niet waard dat u onder mijn dak komt, u hoeft alleen maar te spreken en mijn slaaf zal genezen.’1 De centurio wilde niet dat Jezus zich verontreinigde aan zijn huis. Maar Jezus zei tegen de menigte:

Ik verzeker jullie: bij niemand in Israël heb ik zo’n groot geloof gevonden. Ik zeg jullie dat velen uit het oosten en uit het westen zullen komen en met Abraham, Isaak en Jakob zullen aanliggen in het koninkrijk van de hemel, maar de erfgenamen van het koninkrijk zullen worden verbannen naar de uiterste duisternis; daar zullen zij jammeren en knarsetanden.

De knecht genas, maar veel Joodse gelovigen namen aanstoot aan Jezus’ onthaal van deze ‘onaanraakbare’ in het hemels koninkrijk in de plaats van de ‘erfgenamen’ (zijzelf).

Opnieuw ging Jezus op reis door Galilea ‘langs alle steden en dorpen’. Zijn leerlingen en enkele bemiddelde vrouwen gingen mee. Daaronder waren Maria uit Magdala, bij wie Jezus zeven demonen had uitgedreven, en Johanna, de vrouw van Herodes’ rentmeester Chusas. Zij zorgden voor de groep.

Jezus onderwees in de synagogen, verkondigde het goede nieuws over het koninkrijk en genas alle zieken. In het plaatsje Naïn ontbond hij zelfs een begrafenisstoet, door op de baar de zoon van een weduwe tot leven te wekken. Het nieuws over hem verspreidde zich in de wijde omtrek.

Ondertussen zat Johannes de Doper nog steeds in Herodes’ cel. Vol overgave had hij het volk voorbereid op Jezus’ komst en gewerkt aan een geestelijke opwekking. Hij had het kwaad bij de naam genoemd. Daarom zat hij nu vast. Hij verwachtte – en -onderwees – dat Jezus de troon van David zou bestijgen. Waarom draalde Jezus daarmee? Johannes stuurde vanuit zijn cel enkele leerlingen naar Jezus. ‘Bent u degene die komen zou of moeten we een ander verwachten?’, vroegen ze hem. Jezus reageerde niet gelijk met beloftes. Hij liet Johannes’ leerlingen eerst in zich opnemen wat er allemaal gebeurde. Vervolgens zei hij:

Zeg tegen Johannes wat jullie gezien en gehoord hebben: blinden kunnen weer zien, verlamden weer lopen, mensen met huidvraat worden gereinigd en doven kunnen weer horen, doden worden opgewekt, aan armen wordt het goede nieuws bekendgemaakt.

Met deze citaten uit het bijbelboek Jesaja2 verbond Jezus wat God had aangezegd met wat zij nu zelf constateerden. Jezus liet de feiten voor zichzelf spreken en corrigeerde zo de verwachtingen van de Doper. Juist Jesaja had benadrukt dat de gezalfde niet alleen zou heersen, maar ook lijden.

Tegenover het volk bevestigde Jezus de belangrijke rol van Johannes, maar hij hekelde de opstelling van de religieuze leiders. Die wezen de Doper af omdat hij vastend in de woestijn werkte. Jezus erkenden ze echter ook niet, omdat die zich al etend wel onder de mensen begaf.

1. Dit hoofdstuk is gebaseerd op Matteüs 8:5-13; 9:27-35; 11:2-19 (zie ook Lucas 7:1-35; 8:1-3). De citaten komen uit Matteüs 8:8, 10-12; 9:35 en 11:3-5.
2. Jesaja 29:18; 35:5 en 61:1