97. Gods hand

Davids liederen hebben duizend jaar van tevoren talloze zaken rond Jezus belicht

Normaal hing je als gekruisigde dagen op je dood te wachten. Als je ‘geluk’ had, braken ze je benen om het proces te versnellen. Binnen een half uur was het lijden dan over. Vanwege het Pesachfeest, dat in het jaar van Jezus’ proces met de sabbat samenviel, wilde de geestelijkheid alle kruisen leeg hebben vóór het vrijdagavond donker werd. Wat een ‘geluk’ voor de terechtgestelden: ze mochten snel sterven. Eerst braken ze de benen van Jezus’ lotgenoten. Maar David had over een andere doodsoorzaak voor de messias gezongen.

‘U, HEER, roep ik aan, mijn rots, houd u niet doof. Als u blijft zwijgen, word ik een dode met de doden in het graf.’ ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?’1

Onlangs vertelde een vriend mij over een jongetje dat bad: ‘Here God, zorg goed voor uzelf! Hoe moet het met ons als u iets overkomt?’ God draagt ons bestaan. ‘Want in hem leven wij, bewegen wij en zijn wij.’2 Hij is ons Life Support System. Stopt hij, dan stopt al het leven. Jezus stierf niet aan zijn verwondingen, maar aan de afwezigheid van zijn Vader. Hij was al overleden voordat de beenbrekers bij hem kwamen. Zijn botten bleven heel, zoals David had voorspeld.

Al blijft de rechtvaardige niets bespaard, de HEER zal hem steeds weer bevrijden. Hij waakt zelfs over zijn beenderen, niet één ervan wordt verbrijzeld.3

Inderdaad, Jezus bleef niets bespaard. Maar hij wist dat hij weer uit de dood ‘bevrijd’ zou worden. Hij had dit al eerder aangekondigd4 en het tijdens zijn proces de joodse leiders onder de neus gewreven. Zijn doodsslaap zou niet definitief zijn. David had het uitzicht op zijn opstanding al bezongen:

Laat mij, recht gedaan, uw gelaat aanschouwen,
bij het ontwaken mij verzadigen aan uw beeld.5

De derde dag na zijn sterven stond Jezus op uit de dood. Niet alleen dat. David had verwoord hoe God de messias een glorieuze toekomst en een aanvullende taak aanzegde:

Vraag het mij en ik geef je de volken in bezit, de einden der aarde in eigendom. Jij kunt ze breken met een ijzeren staf, ze stukslaan als een aarden pot.
De HEER spreekt tot mijn heer: ‘Neem plaats aan mijn rechterhand, ik maak van je vijanden een bank voor je voeten … Je bent priester voor eeuwig, zoals ook Melchisedek was.’6

Jezus voer na veertig dagen op naar zijn Vader in de hemel. De hogepriester had tegen hem een triomfantelijke messiaanse psalm aangehaald en Jezus had die met bovenstaande psalm aangevuld. Nu kwamen zijn woorden uit. Jezus heeft niet alleen de ereplaats aan Gods rechterhand ingenomen, maar bekleedt nu naast de koninklijke ook de andere positie die voor ‘gezalfden’ bestemd was: die van priester. Hier komen we later nog op terug.

In zes hoofdstukken van dit boek hebben we meer dan twintig details van Jezus’ leven en sterven beschreven naar aanleiding van de toen al duizend jaar oude liederen van David. God moet zijn hand hebben gehad in het dichten van die psalmen.

1. Psalm 28:1; 22:1
2. Handelingen 17:28
3. Psalm 34:20,21
4. Johannes 10:17,18
5. Psalm 17:15
6. Psalm 2:8,9; 110:1,4