88. Bloedmooie Batseba

Na enkele grove vergrijpen ging Davids berouw diep en maakte hij ruimte voor Gods vergeving

Tijdens Davids regering maakte God zijn beloften aan Abraham, Isaak en Jakob waar. Heel Israël kende vrede en voorspoed. Het land telde mee in de internationale politiek. De Israëlieten aanbaden God. De psalmen die David dichtte en componeerde maakten daar een eigentijdse beleving van. Later zouden de Israëlieten altijd op deze tijd terugkijken als Israëls meest gezegende periode ooit.

Maar wie hoog klimt, kan ook diep vallen. Wie alles intens doet, maakt zijn fouten ook grondig. Op het hoogtepunt van zijn macht hoefde David niet zelf meer voor zijn leger uit te trekken, maar mocht thuisblijven. Op een middag zag hij vanaf zijn paleisdak hoe een bloedmooie vrouw een bad nam. Hij wendde zijn hoofd niet af, maar bleef kijken, liet uitzoeken wie zij was, liet haar halen en maakte haar zwanger.

Batseba’s man, de trouwe militair Uria, lag ondertussen voor David aan het front. David liet hem roepen, zogenaamd om uit de gevechtslinie verslag te doen. Hij moedigde Uria terloops aan thuis te overnachten. Aangezien er in die tijd nog geen DNA-testen waren, zou het verwachte kind doorgaan voor dat van Uria. Maar Uria leek op de David van vroeger. Hij weigerde van zijn echtelijke geneugten te genieten terwijl zijn makkers in bivak lagen. David vleide, probeerden hem te overreden, voerde hem dronken, maar Uria gaf niet toe.

David zag daarop geen andere mogelijkheid dan hem een verzegelde brief mee te geven voor zijn bevelhebber. Deze moest zorgen dat Uria sneuvelde. De opdracht werd netjes uitgevoerd en zo was de crisis opgelost. Trouwens, David ging hierna nog wel even naar het front om met de eer van de inname van het Ammonietische Rabba te kunnen strijken. De peperdure kroon van hun koning sierde voortaan zijn hoofd.

Maar in Gods ogen was wat David had gedaan ‘wel degelijk slecht’. Hij veroordeelde hem scherp via de profeet Natan: ‘Uria is door jouw toedoen gedood. Je hebt hem zijn vrouw afgenomen en hem in de strijd tegen de Ammonieten laten vermoorden. Welnu, voortaan zullen moord en doodslag in je koningshuis om zich heen grijpen.’1 Hoe zou David reageren? Schoot hij, net als Saul, in de verdediging?

Het enige wat David zei was: ‘Ik heb tegen de Heer gezondigd.’ Hij kwam niet met rechtvaardigingen, smoesjes of verzachtende omstandigheden. Hij had zijn van God ontvangen positie misbruikt en dat door moord willen verbloemen. Dat erkende hij als volledig fout. Hij wilde dat God hem een ander mens zou maken.
Dat is berouw. David beschrijft het in een boetezang, een van zijn mooiste liederen, Psalm 51.

Wees mij genadig, God, in uw trouw, u bent vol erbarmen, doe mijn daden teniet, was mij schoon van alle schuld, reinig mij van mijn zonden. Ik ken mijn wandaden, ik ben mij steeds van mijn zonden bewust, tegen u, tegen u alleen heb ik gezondigd, ik heb gedaan wat slecht is in uw ogen. …
Schep, o God, een zuiver hart in mij, vernieuw mijn geest, maak mij standvastig, verban mij niet uit uw nabijheid, neem uw heilige geest niet van mij weg. …
U wilt van mij geen offerdieren, in brandoffers schept u geen behagen. Het offer voor God is een gebroken geest; een gebroken en verbrijzeld hart zult u, God, niet verachten.2

En God? God vergaf David. Hoewel David verder de gevolgen van zijn misstap zou dragen, is het tussen God en hem weer helemaal goed gekomen. Hoe diep je ook zinkt, bij berouw reikt Gods hand dieper.

1. 2 Samuel 12:9,10
2. Psalm 51:3-6, 12-13, 18-19