83. Gloeiworm

Tegenspoed wil niet zeggen dat God je verlaten heeft

Ik heb gelukkig altijd een goede band met mijn schoonfamilie gehad. Maar ik ken voorbeelden van minder gezellige relaties met schoonouders. Het bijbelboek Ruth vertelt een verhaal waarin een schoondochter opmerkelijk goed kan opschieten met haar schoonmoeder, en andersom.

Tijdens die donkere periode van de rechters, toen er in Israël nog geen koning was, ontvluchtte een zekere Elimelech de stad Betlehem vanwege een hongersnood.1 Zijn vrouw Noömi en zijn twee zonen Machlon en Giljon nam hij mee om een tijdje te wonen in Moab, het tegenwoordige Jordanië.

Nu waren de Moabieten tijdens Israëls uittocht uit Egypte vrij onvriendelijk geweest. Ze hadden Israël geen voedsel en water aangeboden en hadden ene Bileam ingehuurd om Israël te vervloeken. Daarom waren Moabieten uitgesloten van de ‘dienst van de Heer’.2 Tussen hen ging familie Elimelech dus wonen.

Een tijdje ging het goed, tot de tragedie begon. Elimelech overleed. Zijn zonen trouwden met Moabitische meisjes, Orpa en Ruth. Maar ook zijn zonen stierven. Drie kinderloze weduwen bleven achter. Dit verhaal lijkt op dat van Tamar,3 alleen is het nog hopelozer. Er was geen derde broer om het geslacht van Elimelech voort te zetten. Toen Noömi hoorde dat in Israël de honger over was, ging ze met Orpa en Ruth op weg naar Betlehem. Onderweg raadde ze hen aan in Moab te blijven en andere mannen te trouwen. Ze hoefden van haar niet te wachten op haar eventuele derde zoon, die nog geboren zou moeten worden. De kans dat die nog zou komen was wel heel minimaal.

Orpa zag er de logica van in, maar Ruth was aan Noömi gehecht geraakt. Beroemd zijn haar woorden: ‘Vraag me toch niet langer u te verlaten en terug te gaan, weg van u. Waar u gaat, zal ik gaan, waar u slaapt, zal ik slapen; uw volk is mijn volk en uw God is mijn God. Waar u sterft, zal ook ik sterven, en daar zal ik begraven worden.’4 Zo kwam Ruth bij Noömi in Betlehem te wonen.

Noömi had het gevoel dat God zich tegen haar had gekeerd. Ze vond dat hij haar met lege handen in Betlehem had laten terugkomen en wilde daarom geen Noömi (‘gelukkige’) meer heten, maar Mara (‘bitter’). Echter, God helemaal afzweren kon ze ook niet. Ondanks alle tegenslagen leerde Ruth hem daardoor kennen en ging God aanbidden. Ze wilde hem net zomin loslaten als haar schoonmoeder. De Moabitische Ruth, ingezetene van een vervloekte natie, wilde zich aan God en aan zijn volk Israël verbinden. God zou de God van liefde niet zijn, als hij haar niet met open armen zou ontvangen.

Ik heb met Ria grotten met gloeiwormen bezocht. Alle lampen moesten uit om in het pikdonker van de oplichtende wormen te kunnen genieten. Soms gaan mensen als Noömi door zulke eindeloos diepe dalen, dat ze tot de conclusie komen dat hun leven geen enkele zin meer heeft. Als je helemaal bent uitgerangeerd, wat kun je dan nog betekenen? Wie kan zich nog aan jou optrekken als je tot aan je nek in de drek zit? Maar dan blijkt dat juist in het donker zelfs een miezerig geloofsvlammetje ontzettend veel licht geeft.

Wanhoop dus niet als het leven je tegenzit. Teleurstellingen overspoelen goede en slechte mensen. Tegenwind zegt niets over de vraag of God wel van je houdt. Het kan zijn, dat juist in je ellende jij iets kunt klaarspelen, wat je in de felle schijnwerpers van succes nooit had kunnen volbrengen.

1. Ruth is een meeslepend bijbelboek van slechts vier hoofdstukken
2. Deuteronomium 23:3-5
3. Zie hoofdstuk 54 en Genesis 38
4. Ruth 1:16,17