De Kanaänitische afgoden, die werden gedreven door wellust en genotzucht, moesten volledig worden uitgewist
Ik kreeg ooit een opwindtrein met voor de rails alleen maar bochtenstukken. Je kon er precies een cirkel mee leggen. Mijn locomotief kon dus alleen maar rondjes draaien. Later kreeg ik gelukkig aanvullende rails en konden er andere trajecten gelegd worden. Zelfs van de ene kamer naar de andere.
Dit illustreert een fundamenteel verschil tussen de bijbelse godsdienst en vrijwel alle andere religies, tussen God en de afgoden. Veel godsdiensten, zoals het boedhisme en het hindoeïsme, beleven de tijd in een cirkel. Het leven herhaalt zich en zal dat eindeloos blijven doen. Alles en iedereen zit in die herhalingskring gevangen. Er is geen ontkomen aan. Een nieuwe toekomst is onmogelijk. De reïncarnatiegedachte is onder andere daarop gebaseerd.
De bijbelse tijdsbeleving volgt geen kring, maar een tijdlijn. Er is een goed begin geweest. Daarna is het kwaad in onze wereld gekomen. De wereldgeschiedenis getuigt daarvan. We lijken in een eindeloze cirkel van kwaad te zijn gekomen, maar uiteindelijk zal God een nieuwe toekomst openen.
Uit opgravingen weten we dat de Kanaänitische godsdienst een jaarcyclus van het leven kende. Ieder voorjaar stierf Baäl, de storm- en vruchtbaarheidsgod. Hij werd meestal afgebeeld met een bliksemschicht en een stier, symbolen van storm en potentie. In het najaar moest hij weer tot leven worden gewekt om de winterregens te kunnen produceren. Zijn opstanding kon alleen plaatsvinden als de bewoners van zijn grondgebied allerlei vruchtbaarheidsrituelen uitvoerden op hun heilige plaatsen. Deze kwamen neer op regelrechte orgieën. Baäls levenscyclus was dus afhankelijk van menselijk handelen. Ondertussen waren z’n onderdanen wel afhankelijk van de regen die hij moest brengen.
Daarnaast waren er nog tal van andere goden die door de jaarcyclus heen onderling vochten, stierven en weer opstonden. Hun karakters waren niet verheffend. Ze eisten naast de orgieën ook barbaarse offers, zoals het verbranden van pasgeboren baby’s. Wellust en genotzucht waren hun drijfveren. Het vervelende is dat ook mensen, gevangen in hun zelfzucht, daar een groot zwak voor hebben.
Daarom mochten de Israëliërs absoluut niets overlaten van de Kanaänitische godsdiensten of de aanhangers ervan. Lieten ze die wel voortbestaan, dan zouden ze er onherroepelijk voor vallen. Het gevolg zou zijn dat ze niet hoger zouden denken en handelen dan het niveau van deze goden. Je gaat tenslotte lijken op wie je aanbidt. Gods opdracht was op dit vlak dan ook ondubbelzinnig, ook al klinkt die mij als westerling nogal cru in mijn oren.
Maar als ik Israëls latere geschiedenis in ogenschouw neem, zie ik dat God gelijk heeft gehad. Het Israëlische volk liet haarden van de Kanaänitische godsdiensten bestaan en viel daar uiteindelijk voor. Zoals je een huis, waarin een epidemie slachtoffers heeft geëist, eerst ontsmet voordat je erin gaat wonen, zo moest het Israëlitische volk Kanaän eerst ontsmetten van deze afgodendiensten, waar zij zeer vatbaar voor waren. Door dat niet grondig te doen, riepen de Israëlieten later onnoemelijk veel leed over zichzelf af en raakten ze gevangen in de barbaarse jaarcyclus, waarbinnen geen ruimte meer was voor hoop op een nieuwe toekomst. Ze denderden hopeloos, eindeloos en doelloos rond, zoals mijn opwindtrein op een ronde spoorbaan.