Israël stuurde zijn dierbaarste zoon de dood in uit liefde voor diens broers
Omdat Israël al oud was toen Jozef werd geboren, ‘hield hij meer van Jozef dan van zijn andere zonen, en hij had een prachtig bovenkleed voor hem laten maken in allerlei kleuren’.1 Jozefs halfbroers haatten hem, omdat Israël hem voortrok. Die haat verergerde tot moordlust, toen Jozef irritante dromen ging krijgen over een koninklijke toekomst. ‘Dacht je soms koning over ons te worden? Wil je over ons heersen?’ vroegen zijn broers. Zelfs vader Israël vond het te gortig worden: ‘Zeg, wat is dat voor een droom! Moeten ik, je moeder en je broers ons soms voor jou komen neerbuigen?’2 Toch bleef Israël over die dromen nadenken. Toen Rachel daarna in het kraambed van haar tweede zoon, Benjamin, overleed, kreeg Jozef daar nog een extra factor zieligheid overheen, doordat hij nu geen moeder meer had.
Israël vestigde zich in het zuiden van Kanaän. Op een dag stuurde hij Jozef naar zijn broers, die ver in het noorden zijn schapen weidden bij hun vroegere woon- en plunderplaats Sichem. Israël wilde weten hoe het met hen ging. Gezien wat er op die plaats gebeurd was en hun gevoelens voor Jozef, was dat heel gevaarlijk. Waarom waagde Israël die gok en stribbelde Jozef niet tegen? Omdat, hoewel Israël en Jozef een speciale band hadden, de andere zonen en broers hen ook na aan het hart lagen. Uit liefde stuurde Israël zijn dierbaarste zoon en die gehoorzaamde. Maar de broers herkenden geen vader- en broederliefde. Ze gooiden Jozef in een put om hem later te doden. Maar toen kreeg Juda het idee hem voor twintig sjekel te verkopen aan passerende handelaren, want hij was tenslotte ‘onze broer, ons eigen vlees en bloed’.3 Zo hoefden ze ook geen sporen van hun daad te wissen.
Zoals in Isaaks plaats een ram was gestorven, zo slachtten de broers een bokje om Jozefs bovenkleed met bloed te bekladden. Ze brachten hun vader het nieuws dat Jozef waarschijnlijk was verscheurd door een wild beest.
Zo kwam Jozef als slaaf in Egypte terecht, waar hij zich opwerkte tot hoofd van de volledige huishouding van de machtige Potifar. Jozef weerstond de avances van diens vrouw, waarop zij hem onschuldig de gevangenis in werkte. Ook daar klom hij op in de hiërarchie en kreeg de leiding over alle gevangenen. Alles werd hem toevertrouwd.
Uiteindelijk werd Jozef, omdat hij de dromen van de farao kon uitleggen, verheven tot onderkoning en kreeg hij gezag over heel Egypte – een ware wederopstanding van deze als slaaf verkochte jongen. Ruim zeven jaar later (22 jaar nadat ze hem geloosd hadden) kwamen Jozefs broers vanwege een hongersnood naar Egypte om brood te kopen. Daarvoor klopten ze bij Jozef aan, maar ze herkenden hem niet. Die was toch ‘dood’? Toen hij zich uiteindelijk bekend maakte, raakten zijn broers ‘verlamd van schrik’. Maar hij stelde hen gerust: ‘Wees niet bang. … God heeft mij voor jullie uit gestuurd om jullie leven te redden … om jullie voortbestaan op aarde veilig te stellen; zo wilde hij veel levens redden.’ Hij droeg zijn broers op onmiddellijk aan zijn vader te gaan vertellen: ‘Jozef leeft nog!’4
Dit verhaal over een intense vaderliefde – niet alleen voor zijn dierbaarste zoon, maar ook voor diens rauwe halfbroers –, over verraad, (schijn)dood, ‘wederopstanding’, confrontatie en vergeving eindigt op een heel positieve noot. Alle gruwelijke wendingen hebben zin gehad. God kon hierdoor ‘veel levens’ redden. Wie ook maar een beetje bekend is met de geschiedenis van Jezus, herkent in het verhaal van Jozef een vooruitbeleving van Jezus van bijna tweeduizend jaar.
1. De geschiedenis van Jozef is te lezen in Genesis 37 en 39-45
2. Genesis 37:8, 10
3. Genesis 37:27
4. Genesis 45:3, 5, 7, 26