Ondanks Jakobs belabberde situatie kreeg hij als laatste de belofte dat in zijn nageslacht alle volken gezegend zouden worden
Je zou verwachten dat uit de nakomelingen van Abraham, mensen die God aanbaden, harmonieuze gezinnen met waardevolle principes zouden voortkomen, zoals in de zoete tv-serie Het kleine huis op de prairie. Niets was minder waar bij deze probleemgezinnen vol list en bedrog.
Isaak trouwde met zijn achternicht Rebekka.1 Uiteindelijk raakte ze zwanger van een tweeling, waarmee het gelijk al hommeles was. De baby’s botsten in haar buik zo hard op elkaar dat Rebekka er wanhopig van werd. God zei haar dan ook: ‘Twee volken zijn er in je schoot, volken die uiteengaan nog voor je hebt gebaard. Het ene zal machtiger zijn dan het andere, de oudste zal de jongste dienen.’2
Bij hun geboorte was de oudste behaard. Daardoor kreeg hij de naam Esau (haar). Zijn broertje hield Esaus hiel vast. Daarom kreeg die de naam Jakob, ‘beetnemer´ of ‘hielenlichter’. De broers deden niet veel samen. Esau trok naar zijn vader en hield van het buitenleven. Rebekka hing aan de huiselijke Jakob. Hij deed zijn naam eer aan. Met zelf gekookte linzensoep ontfutselde hij het eerstgeboorterecht van Esau.
Daarna liet Jakob zich door moeder Rebekka overhalen om door middel van bedrog ook nog Esaus zegen (erfenis) van zijn bijna blinde vader te stelen. Esau was laaiend, dus stuurde Rebekka Jakob naar haar broer Laban in Paddan-Aram (tegenwoordig in het westen van Irak). Haar smoes tegenover Isaak was simpel. Jakob moest niet met zulke afgodische vrouwen aankomen als Esau had gedaan. Laban was familie, dus betrouwbaar, en hij had twee huwbare dochters.
Zo ontvluchtte Jakob zijn eigen huis zonder ook maar iets te zijn opgeschoten. Wat heb je aan rechten en bezittingen waar je niet over kunt beschikken? Als je niet meer thuis durft te komen om ze op te eisen?
Tijdens een eenzame overnachting gaf God hem een droom, waarin hij zag dat een ladder tot in de hemel reikte en er engelen langs op en neer gingen. De hemel had het contact met hem dus nog niet verbroken, ondanks Jakobs belabberde situatie, waar hij zelf debet aan was. Dat is typisch God, altijd op zoek naar herstel voor wie zichzelf in de problemen helpen.
Ondanks Jakobs bedrog zei God bovendien tegen hem: ‘Het land waarop je nu ligt te slapen zal ik aan jou en je nakomelingen geven. Je zult zoveel nakomelingen krijgen als er stof op de aarde is; je gebied zal zich uitbreiden naar het westen en het oosten, naar het noorden en het zuiden. In jou en je nakomelingen zullen alle volken op aarde gezegend worden.’3
Jakob was de derde en laatste persoon die deze belofte ontving. Opa Abraham en vader Isaak hadden hem eerder al gekregen.4 Let niet alleen op de belofte van land en veel nakomelingen. Ik ben vooral blij met de belofte dat Gods zegen tot alle volken zal doordringen door hun nakomelingen (letterlijk staat er ‘zaad’). De Bijbel spreekt hierna voortdurend over de God van Abraham, Isaak en Jakob, de drie mannen met deze bijzondere belofte. Door het bijbelverhaal heen is dat een voortdurende verwijzing naar goed nieuws dat eens aan alle volken gebracht gaat worden.
1. Genesis 24
2. Genesis 25:23
3. Genesis 28:12-14. Om taalkundige redenen kies ik voor de vertaling ‘in jou en je nakomelingen zullen alle volken op aarde gezegend worden’, die de NBV bij Genesis 12:3 aandraagt.
4. Genesis 12:1-3; 18:18; 22:16-18; 26:3,4. Zie noot 3.