In de Bijbel betekent geloven dat je zeker bent van en trouw bent aan elkaar
Carrièrevrouwen hoor je nogal eens spreken over het tikken van hun biologische klok. Rond hun vijfendertigste beseffen zij ineens dat ze het krijgen van een kind niet oneindig meer kunnen uitstellen.
Abram en Sarai hebben dat besef ook gehad, maar een kind kwam er niet. Rond Abrams tachtigste (en Sarai’s zeventigste) verscheen God aan Abram en beloofde hem vorstelijk te belonen. ‘Wat voor zin heeft het mij te belonen? Ik zal kinderloos sterven … een van mijn dienaren zal mijn erfgenaam worden.’ Maar God had iets anders voor hem in petto: ‘Nee, niet je dienaar zal jouw bezittingen erven, maar een kind dat jijzelf zult verwekken. … Kijk eens naar de hemel en tel de sterren. … Zo zal het ook zijn met jouw nakomelingen.1
In Genesis volgt dan dit commentaar: ‘Abram vertrouwde op de HEER en deze rekende hem dit toe als een rechtvaardige daad.’2 In andere bijbelvertalingen staat dat Abram God ‘geloofde’. Dit is de eerste keer dat het werkwoord ‘geloven’ in de Bijbel voorkomt. Er zullen nog heel veel keren volgen. Zowel in het Hebreeuws als in het Grieks gebruiken de bijbelschrijvers hiervoor werkwoorden, die in het Nederlands met ‘geloven’, ‘vertrouwen’, maar ook met ‘trouw zijn’ vertaald kunnen worden.
In de Westerse talen heeft ‘geloven’ een bijsmaak van onzekerheid gekregen. We gebruiken het vaak als we iets niet zeker weten. ‘Ik geloof dat die man Jansen heet,’ klinkt heel anders dan ‘Ik weet dat die man Jansen heet’. Daarmee hebben we de oorspronkelijke betekenis van geloof precies ondersteboven gekeerd. In het Hebreeuws schrijf je ‘geloof’ letterlijk als ‘amenheid’. Wanneer je zegt dat je iets of iemand gelooft, zeg je als het ware ‘Amen, zo is het.’ Maar het werkt ook omgekeerd. Wie zegt op iemand te ‘amenen’, vertrouwt niet alleen volledig op die ander, maar is op zijn beurt ook trouw aan hem. In de Bijbel is geloof dus wederkerig. Je verbindt je aan elkaar, zoals je doet als je met iemand trouwt. Het beschrijft een diepe relatie, een verbondenheid met tweerichtingsverkeer. God betoont op zijn beurt dus ook geloof. Maar omdat dit zo raar klinkt, vertalen we het meestal met ‘trouw’.3
Voor de vertaling van dat woordje ‘amenheid’ zijn in vier verschillende Nederlandse bijbelvertalingen4 de volgende woorden gebruikt: onbeweeglijk, gewis, betrouwen, trouw, getrouwheid, betrouwbaar, nauwgezet, waarheid, waarachtigheid, vastigheid, eerlijk en oprechtheid. Deze woorden gebruik je bij vaste, eerlijke en trouwe relaties. Niet twijfelen, maar zeker zijn van elkaar.
En dát is waar het bij God om gaat. Voor hem, die in zijn diepste wezen liefde is, bestaat er geen hogere waarde. Juist op dit vlak is het indertijd fout gelopen. Door te geloven in iemand die zelf niet te geloven viel (de slang of Satan), zijn wij, mensen, onze intimiteit en verbondenheid kwijtgeraakt. Dat geldt zowel richting God als onze medemensen. Als er iets is, wat God dolgraag ziet, dan is het dat we weer tot ‘geloven’ komen, tot ‘vertrouwen’. En dat is precies wat Abram deed.
Tegen alle vanzelfsprekendheid in – want wie verwachtte dat hij nog een kind zou verwekken? – besloot Abram God te vertrouwen. Hij zei ‘amen’. En God vond dat zo fantastisch, dat hij die beslissing bestempelde als een rechtvaardige daad. Dat was het ook. Het allerbeste wat je ooit kunt doen, is besluiten op Gods uitnodiging in te gaan en te leven in geloof: vertrouwend en trouw.
1. Zie Genesis 15:1-5
2. Genesis 15:6
3. Deuteronomium 32:4; Psalm 33:4; 40:11; 88:12; 89:2, 3 ,6 ,9 , 25, 34, 50; 92:3; 96:13; 98:3; 100:5; 119:75, 90; 143:1; Jesaja 11:5; 25:1; Klaagliederen 3:23; Hosea 2:22
4. Dit zijn de Statenvertaling, de Nieuwe Vertaling, de Nieuwe Bijbelvertaling en de Naardense Bijbel.