De menselijke intimiteit raakte zwaar beschadigd. Dat was zonde
Het eten van de vrucht had meteen zijn uitwerking op Adam en Eva: ‘Toen gingen hun beiden de ogen open en merkten ze dat ze naakt waren. Daarom regen ze vijgenbladeren aan elkaar en maakten er lendenschorten van.’1 Hun ongerepte intimiteit verschrompelde toen Adam en Eva toegaven aan de ingefluisterde argwaan richting God. Met de teloorgang van hun vertrouwelijke band met God viel ook hun onderlinge innigheid aan diggelen. Nooit eerder ervaren schaamte deed zijn intrede. Ze wilden zich voor elkaar verstoppen, om te beginnen achter vijgenbladeren.
Dit is de essentie van dat nog maar weinig gebruikte woord ‘zonde’: het verlies van – en onvermogen tot – ware verbondenheid, intimiteit. Voor God verborgen ze zich tussen de bomen. Toen hij hen om uitleg vroeg, schoven Adam en Eva de schuld op elkaar en op de slang af. Solidariteit was ver te zoeken. Nu heerste de mentaliteit van ‘ieder voor zich’.
Toen de mens en zijn vrouw God, de HEER, in de koelte van de avondwind door de tuin hoorden wandelen, verborgen zij zich voor hem tussen de bomen. Maar God, de HEER, riep de mens: ‘Waar ben je?’ Hij antwoordde: ‘Ik hoorde u in de tuin en werd bang omdat ik naakt ben; daarom verborg ik me.’ ‘Wie heeft je verteld dat je naakt bent? Heb je soms gegeten van de boom waarvan ik je verboden had te eten?’ De mens antwoordde: ‘De vrouw die u hebt gemaakt om mij terzijde te staan, heeft mij vruchten van de boom gegeven en toen heb ik ervan gegeten.’ ‘Waarom heb je dat gedaan?’ vroeg God, de HEER, aan de vrouw. En zij antwoordde: ‘De slang heeft me misleid en toen heb ik ervan gegeten.’2
Wat een verschil met de tijd van hun onschuld, toen ze nog leefden vanuit de pure idealen van Liefland. Er was iets in hen gebroken. Al zouden ze willen, hun intimiteit van voorheen konden ze niet meer opbrengen. De wijsheid en luister, die ze door hun daad dachten te vinden, bleken in werkelijkheid schaamte en verwijdering te zijn. Ze waren geknakte rietstengels, die nooit meer hun pluimen hoog konden houden.
Maar God was nog steeds dezelfde. Een typisch bijbelse uitspraak over hem is: ‘Het geknakte riet breekt hij niet af’.3 Hij was zijn liefde voor hen niet kwijt. Hij zocht hen op. En dat is hij altijd blijven doen. Vanaf toen heeft Gods ‘waar ben je?’ door alle eeuwen heen geklonken en hebben mensen verschillend op zijn stem gereageerd.
Sommigen rennen weg. Ze voelen zich te slecht om God onder ogen te komen, of ze kennen zijn karakter niet en zijn bang voor straf. Anderen mijden hem op intellectuele gronden. Ze kunnen zijn bestaan niet rijmen met wat er allemaal gebeurt, of met wat de wetenschap beweert. Weer anderen worden er niet warm of koud van. God telt in hun leven gewoon niet mee en ze nemen hem niet serieus.
Hoe jij hier ook in staat, hij blijft je toch roepen. Hij snakt intenser naar contact met jou, dan waarmee jij ooit naar hem kunt verlangen. En reageer je, dan staat hij met twee wijd opengesperde armen op je te wachten.
1. Genesis 3:7
2. Genesis 3:8-13
3. Jesaja 42:3