23. Aardling

De mens werd geschapen als ‘aardling’: een ziel van vlees en bloed

In het tweede hoofdstuk van de Bijbel staat het scheppingsverhaal opnieuw, maar dan vanuit een andere invalshoek. Het concentreert zich op de beleving van de mens en hoe hij in elkaar steekt.

‘Toen maakte God, de HEER, de mens. Hij vormde hem uit stof, uit aarde.’1 Het Hebreeuwse woord voor aarde is ‘adamah’. Het woord mens is daarvan afgeleid, ‘adam’, dus letterlijk een ‘aardling’. Als de bijbelvertalers vanaf het begin consequent het woord ‘aardling’ hadden gebruikt, zouden we er meer dan 550 keer op gewezen zijn wat de aard en bestemming van de mens is.

De schrijvers van de Bijbel staan recht tegenover de Griekse wijsgeren. Volgens deze oude filosofen had de mens geen aardse bestemming, maar moest hij toeleven naar het verlaten van zijn lichaam. Daardoor ontstonden twee uitersten. Of zij ontzegden zich allerlei lichamelijke behoeften en genot, want het leven draaide toch om de ziel. Je moest leren zonder lichaam te kunnen. Of zij gooiden zich juist buitensporig op lichamelijk genot, want wat je met je lichaam deed, telde toch niet. Met deze zienswijze verbasterden zij de van God ontvangen identiteit van de aardling. Dat is hetzelfde als zeggen dat een waterdier niet in water hoort te leven. De Bijbel leert dat we aardlingen zijn, geen geesten. We mogen leven en genieten van aardse zaken. We zijn bestemd om op aarde te leven. Zodra we onder water of buiten de dampkring komen hebben we duik- of ruimtepakken nodig.

Nu zal iemand zeggen: ‘Maar God heeft de mens toch een ziel gegeven?’ Zo staat het niet in de Bijbel. Er staat: ‘Toen maakte God, de HEER, de mens. Hij vormde hem uit stof, uit aarde, en blies hem levensadem in de neus. Zo werd de mens een levend wezen.’2 Eerst was de aardling een levenloos boetseerstuk, maar door Gods levensadem ging hij leven. Letterlijk staat er dat hij een levende ziel werd. Let goed op: met Gods levensadem in zijn neus kreeg de aardling geen levende ziel, maar werd hij er een, met huid en haar.

De gedachte dat je echte ‘ik’ of je ziel los van je lichaam zou bestaan, is de Bijbel vreemd. Wij bestaan niet uit een lichaam en los daarvan een ziel. Nee, we zijn zielen. Neurologen stellen dat je gedachtewereld bestaat uit chemische en natuurkundige processen in je hersenpan. Je denken is dus door en door aards. Daarom is het op allerlei materiële manieren te beïnvloeden: door je klem te drinken, door slaaptekort, door zuurstofgebrek, met slaappillen, drugs, weed, speed, heroïne, enzovoorts.

Je innerlijke leven is net zo afhankelijk van je lichamelijkheid als trompetmuziek afhankelijk is van een trompet. Een trompet zonder geluid is mogelijk. Dan wordt er niet op geblazen. Maar trompetmuziek zonder trompet kan niet. Toen God het leven in de geboetseerde mens blies, kwam er muziek in en werd hij een levende ziel.3 Zo werd de aardling een mens die overeenkomsten had met God, die zelf geest is.4

 

1. Genesis 2:7

2. In het bijbelse denken is het leven gekoppeld aan de ademhaling. Is er adem, dan is er leven. Wij zeggen ook wel: ‘Hij blies zijn laatste adem uit.’ Zie ook 1 Koningen 17:17 in oudere vertalingen.

3. Een lijk wordt in het Hebreeuws zelfs een ‘dode ziel’ genoemd, zie Leviticus 21:11; 22:4; Numeri 5:2; 6:6,11; 9:6,7,10; 19:11. Uitdrukkingen als ‘arme ziel’, ’80 zielen kwamen om’ of ’351 zielen aan boord’ zijn daarom bijbelser dan je misschien beseft, omdat we dan gewoon aardlingen van vlees en bloed, dus zielen, bedoelen.

4. Johannes 4:24