215. Polarisatie

Wie bij God horen, houden zijn geboden en hebben hechte relaties – vooral met Jezus

Ooit zijn Ria en ik op vakantie naar Nieuw Zeeland geweest. Toen we na een dagje Mahia Beach wegreden, herkenden we van de heenrit de oceaankust en een markant huis. Maar opeens liepen alle wegen dood. We dachten echt de zuidkust van het vasteland te hebben herkend, maar reden langs de noordkust van het schiereiland, waar we nog nooit waren geweest.

De waarschuwing van de derde andere engel is pittig. Wie het beest en zijn beeld aanbidt en het merkteken draagt, krijgt de wijn van Gods woede onverdund te drinken uit de beker van zijn toorn. ‘Hij zal in vuur en zwavel worden gepijnigd. … De rook van die pijniging zal opstijgen tot in eeuwigheid … ze krijgen geen rust, overdag niet en’s nachts niet.’1 Is er dan toch een eeuwig brandende hel? Of dreigt God met iets wat hij niet zal doen? Het antwoord op beide vragen is: nee.

Door cultuur, opvoeding en ook door moppen heeft vrijwel iedereen een beeld van de hel in zijn achterhoofd, zelfs degene die er niet in gelooft. In deze tekst kom je elementen tegen die bij dat beeld horen. Het is logisch dat je dan de hel erin herkent, zoals wij op onze vakantie de zuidkust dachten te herkennen.

Maar de engel heeft het niet over de hel. Hij verwijst naar Gods toorn over de slechte oudtestamentische steden Sodom, Gomorra en Edom. God had die vernietigd met vuur en zwavel, met een ‘nooit dovend vuur’. ‘Het blijft er branden, dag en nacht, voor eeuwig stijgt de rook er op.’2 Geen enkele van deze steden brandt nog. Er is ook geen rook meer te zien. Hoe zit dat?

In de bijbelse talen betekent eeuwig ‘de volle tijd’. Die volle tijd duurt alleen dan eeuwig, als het gaat over iemand of iets zonder einde, zoals God of leven zonder dood. De derde andere engel stelt de ‘volle’ beker van Gods toorn tegenover de bedwelmende wijn van Babylon. Wat die toorn precies inhoudt, lezen we in het laatste vak van de as van Openbaring, 3B. En dat is niet de hel zoals die vaak wordt voorgesteld. In het volgende hoofdstuk gaan we daar dieper op in.

Openbaring schildert tegen het einde een zichtbare polarisatie. Je aanbidt God of een beest. Je draagt Gods zegel of het merkteken van het beest. Het is Babylon of Jeruzalem, zwart of wit. Je kun je niet meer in grijs hullen. ‘Hier komt het aan op de standvastigheid van de heiligen, die zich houden aan Gods geboden en aan de trouw van Jezus.’

Dat Gods kinderen zijn liefdesgeboden hooghouden, heeft een heldere betekenis. Maar ‘de trouw van Jezus’ kan je vanuit het Grieks op vier manieren begrijpen. Andere vertalingen zeggen: ‘de trouw aan Jezus’, ‘het geloof van Jezus’ en ‘het geloof in Jezus’. Talloze artikelen en dissertaties zijn hierover geschreven. Maar de Westerse talen kennen geen woord dat zo alomvattend en wederkerig is als de Hebreeuwse3 en Griekse grondwoorden. Die beslaan zowel trouw, geloof en vertrouwen als zekerheid. Ze beschrijven bij uitstek hechte relaties, in feite de liefde. Bij een God van verbinding kun je verwachten dat hij die aanduidt als zijn hoogste maatstaf.

Degenen die in zo’n verbondenheid overlijden, ‘mogen uitrusten van hun inspanningen’. Jezus zal hen bij zijn terugkomst uit hun doodsslaap wekken. Deze wordt uitgebeeld als een graanoogst. Jezus haalt de gestorven en levende gelovigen binnen en brengt hen naar het huis van zijn hemelse Vader.

Er is ook een druivenoogst. De aanblik van Jezus’ komst is dodelijk voor de volgers van de ik-terreur. Het centrale vak van Openbaring (2B) eindigt na de terugkeer van Jezus dus met een lege aarde. Er is geen levende ziel meer te vinden. Bij dat punt pakt het laatste vak van de as (3B) de draad weer op.

1. Dit hoofdstuk beslaat Openbaring 14:9-15:4. De citaten komen uit Openbaring 14:10-11, 12, 13. Zie hoofdstuk 208 voor de plattegrond.
2. Genesis 19:24,25; Judas 7; Jesaja 34:9,10
3. Zie hoofdstuk 41