206. Leve de liefde!

Johannes’ brieven vieren de verbondenheid die volgt op het aanbidden van hem die liefde is

In 66 startten de Joden een grote opstand. Daaraan deden volksgenoten die leerlingen van Jezus waren geworden niet mee. Keizer Nero stuurde generaal Vespasianus naar Judea, die het verzet neersloeg en Jeruzalem belegerde. Maar in 68 zette de senaat Nero af, die vervolgens zelfmoord pleegde. Vespasianus vertrok onmiddellijk naar Rome en volgde Nero op. De leerlingen gebruikten deze gelegenheid om Jeruzalem te ontvluchten, voordat Vespasianus’ zoon Titus het beleg hervatte. In 70 maakten zijn troepen de stad met de grond gelijk, inclusief de tempel. Zo verdween de offerplaats van het jodendom.

De Joden zetten zich hierna af tegen de leerlingen, omdat die zich niet bij hun opstand hadden aangesloten. Ze verbanden hen uit de synagogen en lieten hen niet langer meeliften op de erkende status van het Joodse geloof. Zo verloren de leerlingen de Joodse vrijstelling van de keizeraanbidding en het recht om sabbat te mogen vieren.

Johannes bleef als enige brieven schrijvende apostel over. Zijn drie brieven bejubelen de innige band tussen de leerlingen. ‘God is liefde. Wie in de liefde blijft, blijft in God, en God blijft in hem. Zo is de liefde bij ons werkelijkheid geworden, en daardoor kunnen we op de dag van het oordeel vol vertrouwen zijn, want hoewel wij nog in deze wereld zijn, zijn we als Jezus.’1 Zij trokken zich dus op aan Jezus, die verkondigd had: ‘God is licht, er is in hem geen spoor van duisternis.’

Je kunt je jezelf niet hoger optrekken dan de stang die je vasthebt. Je wordt als degene die je aanbidt. Johannes en de zijnen aanbaden God die liefde is zonder enig voorbehoud. Als zij aan God dachten, kwam er nooit ‘ja, maar’ bij hen op, hun geloof kende geen greintje donkerheid. Een betere God kon niet.

Deze uitgangspunten leidden ertoe dat Jezus’ leerlingen rond 90 een unieke gemeenschap vormden. Ze vereerden de gekruisigde Jezus – een verworpene, een niemand. Iedereen keek op hen neer. Maar ze trokken zich niet terug en werkten en woonden tussen de hen onderdrukkende heidenen en Joden. Want ze vereerden niet alleen de gekruisigde Jezus. Hij was vooral de mens geworden God, de vleesgeworden liefde. Door zijn voorbeeld en het werk van de Geest ontwikkelden zij onderling een uitzonderlijke band. Ze overbrugden kloven die hen normaliter moesten scheiden. Rijke en arme, lijfeigene en vrije, man en vrouw aanvaardden en droegen elkaar volkomen. Zelfs Joodse leerlingen met al hun rituelen voelden zich familie van niet-Joodse leerlingen – en andersom. En dat trok aan. Ondanks de bijbehorende tuimeling op de maatschappelijke ladder, voegden zich steeds meer mensen bij hen. Het geloof verspreidde zich tomeloos onder alle rangen en standen, van het keizerlijke hof tot onder soldaten en slaven.

Hoe komt het dat we vandaag – zeker in het Westen – een heel andere dynamiek zien? Dat bij ‘kerk’ niet woorden als aanvaarding, veiligheid en warmte komen bovendrijven, maar eerder schijnheiligheid, misbruik en zelfs haat? Dat het aantal leerlingen van Jezus eerder lijkt af- dan toe te nemen? Trekken we ons nog wel op aan dezelfde God? Hangt onze rekstok nog even hoog?

Jezus had al verzucht: ‘Maar als de Mensenzoon komt, zal hij dan geloof vinden op aarde?’ En: ‘doordat de wetteloosheid toeneemt, zal bij velen de liefde bekoelen’.2 Ook Daniël en Paulus hadden vervalsingen van God zien aankomen. Je zou ze godsverduisteringen kunnen noemen. Hebben deze ons het zicht op de radicaliteit van Gods goedheid ontnomen en daarmee onze norm voor verbondenheid laten kelderen? Als dat zo is, en wij zoeken naar een herleving van dream team gemeenschappen à la die van Johannes, dan moeten we onder die godsverduisteringen vandaan stappen en in het originele bijbellicht gaan staan.

1. Dit hoofdstuk is gebaseerd op 1 Johannes. De citaten komen uit 1 Johannes 4:16-17 en 1:5.
2. Lucas 18:8; Matteüs 24:12