Uit Rome ontvingen Joodse en niet-Joodse leerlingen brieven ter bemoediging
In deze periode schreef iemand vanuit Italië een brief aan de Joodse leerlingen.1 Het kan heel goed zijn dat Paulus achter deze brief zat. Deze Hebreeën moesten zich niet blindstaren op de ceremoniën in de tempel, want die vonden hun betekenis in hogepriester Jezus in de hemelse tempel. ‘De kern van mijn betoog is dat wij een hogepriester hebben die in de hemel plaatsgenomen heeft aan de rechterzijde van de troon van Gods majesteit en die de dienst vervult in het ware heiligdom, de tent die door de Heer en niet door mensenhanden is opgericht.’ Jezus was ‘voor eens en altijd het hemelse heiligdom binnengegaan, en dan niet met bloed van bokken en jonge stieren maar met zijn eigen bloed. Zo heeft hij een eeuwige verlossing verworven.’ De aardse tempel was ‘de teloorgang nabij’. Naast de Joodse diensten moesten ze vooral hun eigen samenkomsten bezoeken om elkaar aan te sporen tot liefhebben en goeddoen.
Ook niet-Joodse leerlingen kregen post. Vanuit Rome stuurde Paulus drie brieven naar Efeze en Kolosse. De Efeziërs hadden eerst geen deel aan Gods verbond en de beloften. ‘U leefde in een wereld zonder hoop en zonder God. Maar nu bent u, die eens ver weg was, in Christus Jezus dichtbij gekomen, door zijn bloed.’ Jezus had de muur van vijandschap tussen niet-Jood en Jood neergehaald, zodat zij samen één lichaam vormden, waarvan hij het hoofd was. In de kerk had je ‘professionals’, zoals apostelen, evangelisten, profeten en herder-leraren. Het was niet hun taak zelf al het kerkenwerk uit te voeren, maar ‘om de heiligen toe te rusten voor het werk’. Ieder lid deed zijn deel en zo bouwde de kerk zich op door de liefde. ‘Zing met elkaar psalmen, hymnen en liederen die de Geest u ingeeft. Zing en jubel met heel uw hart voor de Heer.’
De brief aan de Kolossenzen leek op die aan de Efeziërs, maar bevatte daarbij deze ode aan Jezus:
Beeld van God, de onzichtbare, is hij, eerstgeborene van heel de schepping: in hem is alles geschapen, alles in de hemel en alles op aarde, het zichtbare en het onzichtbare, vorsten en heersers, machten en krachten, alles is door hem en voor hem geschapen. Hij bestaat vóór alles en alles bestaat in hem. Hij is het hoofd van het lichaam, de kerk. Oorsprong is hij, eerstgeborene van de doden, om in alles de eerste te zijn: in hem heeft heel de volheid willen wonen en door hem en voor hem alles met zich willen verzoenen, alles op aarde en alles in de hemel, door vrede te brengen met zijn bloed aan het kruis.
De derde brief was voor Filemon in Kolosse, meester van de weggelopen slaaf Onesimus, die zich ondertussen had bekeerd. Paulus stuurde deze terug ‘als een geliefde broeder’.
Tenslotte ontvingen de Filippenzen een dankbrief, die bol stond van liefde en blijdschap, zelfs over zijn gevangenschap, die ‘er juist toe bijdraagt dat het evangelie wordt verspreid’. Hij bevatte deze paragraaf:
Laat onder u de gezindheid heersen die Christus Jezus had. Hij die de gestalte van God had, hield zijn gelijkheid aan God niet vast, maar deed er afstand van. Hij nam de gestalte aan van een slaaf en werd gelijk aan een mens. En als mens verschenen, heeft hij zich vernederd en werd gehoorzaam tot in de dood – de dood aan het kruis. Daarom heeft God hem hoog verheven en hem de naam geschonken die elke naam te boven gaat, opdat in de naam van Jezus elke knie zich zal buigen, in de hemel, op de aarde en onder de aarde, en elke tong zal belijden: ‘Jezus Christus is Heer,’ tot eer van God, de Vader.
1. Dit hoofdstuk beslaat Hebreeën, Efeziërs, Kolossenzen, Filemon en Filippenzen. De citaten komen uit Hebreeën 8:1-2; 9:12; 8:13; Efeziërs 2:11-13; 4:12; 5:19; Kolossenzen 1:15-20; Filemon 16; Filippenzen 1:12 en 2:5-11