Dwars door tegenslagen heen bereikte Paulus Rome en bleef Jezus verkondigen
Twee weken na zijn aantreden heropende Festus de rechtszaak tegen Paulus al.1 De Joden uit Jeruzalem wilden dat Paulus in Jeruzalem werd berecht, want ze planden onderweg een aanslag. Paulus doorzag hun opzet en beriep zich op de keizer. Festus oordeelde daarop: ‘U hebt u beroepen op de keizer, dan zult u ook naar de keizer gaan!’ Koning Agrippa II, de broer van Drusilla, probeerde nauwgezet als Jood te leven. Maar zijn incestueuze relatie met zijn zus Bernice, die ook een zus van Drusilla was, stond daar wel mee in contrast. Drusilla en Felix hadden het vast wel eens met het koningspaar gehad over de gevangene die maar geen smeergeld wilde betalen. Toen Agrippa en Bernice hun opwachting bij Festus maakten, begon deze over Paulus. Agrippa wilde die Paulus zelf wel eens horen. Dat werd geregeld.
De volgende dag was Paulus blij met de aanwezigheid van Agrippa en Bernice bij zijn verhoor, want die snapten het jodendom tenminste. Paulus vertelde hun over zijn strikt Joodse opvoeding en levenswijze, het vervolgen van de leerlingen van Jezus, zijn ontmoeting met Jezus bij Damascus en zijn opdracht om van hem te getuigen, ook aan heidenen. Door geloof in Jezus zouden die, met allen die Jezus toebehoren, deel krijgen aan zijn rijk.
Dat ging Festus boven zijn pet: ‘U slaat wartaal uit, Paulus! Het vele studeren drijft u tot waanzin!’ Paulus haalde Agrippa erbij, die begreep waar Paulus het over had: ‘Koning Agrippa, hecht u geloof aan de woorden van de profeten? Ik ben ervan overtuigd dat u dat doet.’ Agrippa hield de boot af: ‘Dadelijk krijgt u me nog zover dat ik me voor christen uitgeef.’ Maar Paulus zei: ‘Of het nu dadelijk is of niet, ik zou tot God willen bidden dat niet alleen u, maar allen die nu naar me luisteren net zo worden als ik, afgezien dan van deze boeien.’ Agrippa liet het daarbij en zei tegen Festus: ‘Hij had al vrij kunnen zijn als hij zich niet op de keizer had beroepen.’
Paulus werd met andere gevangenen overgedragen aan centurio Julius voor transport naar Rome. Met veel tegenwind voeren ze noordelijk van Cyprus naar Myra in Zuid-Turkije. Daar stapten ze over op een graanschip naar Italië. Dagenlang maakte de boot nauwelijks vaart en ze belandden op de zuidkust van Kreta. De winter naderde en Paulus waarschuwde dat verder reizen gevaarlijk was. Maar de centurio stelde meer vertrouwen in de scheepsofficieren. De haven was ongeschikt voor een overwintering, dus voeren ze bij een lichte zuidenbries uit, in de hoop het westelijke Feniks te bereiken om daar te overwinteren.
Maar al snel draaide de wind naar hevig aflandig en zwol aan tot een zware storm. Het werd zo erg dat de bemanning een deel van de lading en zelfs de scheepsuitrusting overboord gooide. Veertien dagen lang zagen ze geen zon en geen sterren en verloren ze alle hoop. Maar een engel bemoedigde Paulus: hij zou in Rome voor de keizer verschijnen. Paulus sprak op zijn beurt de 276 schepelingen moed in en allen overleefden een complete schipbreuk op wat het eiland Malta bleek te zijn.
Ze bleven drie maanden op Malta. Paulus genas er veel zieken. Na de winter voeren ze naar Puteoli bij Napels, een belangrijke graanhaven voor Rome. Vanuit Puteoli hoorden de leerlingen in Rome over Paulus’ komst. Ze ontvingen hem hartelijk.
Paulus mocht in Rome met een militaire bewaker een eigen woning huren. Een groot aantal Joden bezocht een samenkomst waarop hij Jezus op grond van de Schrift presenteerde. Sommigen lieten zich overtuigen, anderen niet. Paulus liet toen weten ‘dat God deze boodschap van redding al aan de heidenen bekendgemaakt heeft; zij zullen wel luisteren’. Twee jaar lang kon hij in zijn huurhuis iedereen ontvangen. Zonder belemmering verkondigde hij het koninkrijk van God, onderrichte vrijmoedig over de Heer Jezus Christus en schreef hij brieven.
1. Dit hoofdstuk is gebaseerd op Handelingen 25-28. De citaten komen uit Handelingen 25:12; 26:24, 27, 28, 29, 32 en 28:28.