Paulus wilde Joodse leerlingen geruststellen, maar werd daardoor bijna gelyncht
Met een aantal broeders vertrok Paulus van Korinte naar Jeruzalem.1 Onderweg waarschuwde hij de oudsten van Efeze voor komende vervolgingen en voor ontrouw: ‘Ik weet dat er na mijn vertrek woeste wolven bij u zullen binnendringen, die de kudde niet zullen ontzien. Uit uw eigen kring zullen mensen voortkomen die de waarheid verdraaien om de leerlingen voor zich te winnen.’ De woeste wolven herken je gelijk. Het venijn zit hem in het kwaad dat van binnenuit komt.
Paulus en zijn gezelschap beëindigden hun zeereis en vonden onderdak bij Filippus in Caesarea. Die had vier dochters met de ‘gave van de profetie’. Na enkele dagen arriveerde de Judese profeet Agabus in Caesarea. Hij bond zijn handen en voeten met Paulus’ gordel en zei: ‘Zo zal de man van wie deze gordel is, worden vastgebonden door de Joden in Jeruzalem, die hem aan de heidenen zullen uitleveren.’ Naast profeten die bijbelboeken schrijven, kent de Bijbel dus ook mannen en vrouwen als de dochters van Filippus en als Agabus, die de profetische gave hebben, zonder dat zij bijbelschrijvers worden. Zij hebben meestal boodschappen die voor een bepaalde tijd of streek van belang zijn.
In Jeruzalem vertelden Jakobus en de oudsten aan Paulus dat het gerucht rondging dat hij de Joodse leerlingen in het buitenland aanzette tot ontrouw. Hij zou beweren dat ze hun kinderen niet hoefden te besnijden en dat ze Joodse voorschriften konden negeren. Jakobus en de oudsten stelden voor dat te weerleggen. Vier van hun mannen hadden een gelofte afgelegd. Als Paulus zich samen met hen liet reinigen en de kosten van hun offers betaalde, zou ‘iedereen inzien dat de verhalen die over jou worden verteld onwaar zijn, en dat ook jij doet wat de wet voorschrijft’. Paulus ging met dit voorstel akkoord.
Maar in de tempel herkenden Joden uit West-Turkije Paulus en grepen hem vast. ‘Israëlieten, kom ons helpen! Dit is de man die zich telkens weer tegen het Joodse volk keert en tegen de wet en de tempel. Bovendien heeft hij ook Grieken de tempel binnengebracht, en daarmee heeft hij deze heilige plaats ontwijd.’ Ze sleurden hem de tempel uit en wilden hem lynchen. Pas toen er militairen kwamen, hielden ze op Paulus te slaan.
De tribuun, Claudius Lysias, liet Paulus naar de kazerne brengen, waar hij op de trap het volk mocht toespreken. Maar toen Paulus vertelde dat God hem geroepen had om aan de heidenen te getuigen van Jezus, riepen allen: ‘Weg met die man! Zo iemand heeft niet het recht om te leven!’ Ze smeten met hun mantels en gooiden stof in de lucht. Lysias liet Paulus vastzetten en verordonneerde een bijeenkomst van het Sanhedrin.
In het Sanhedrin wist Paulus meteen heibel tussen de farizeeën en de sadduceeën te veroorzaken over de opstanding uit de dood. Het tumult werd zo hevig, dat Lysias hem opnieuw moest laten ontzetten. Vanwege een samenzwering liet Lysias Paulus voor een proces naar Caesarea brengen. Daar zetelde Antonius Felix, die op dat moment de Romeinse bestuurder van Judea was. Felix stond bekend om zijn wreedheid en wellust. Hij opende enkele dagen later het proces, waarbij de hogepriesters beweerden dat Paulus ‘een ware pest’ was, die overal onlusten onder de Joden veroorzaakte. Paulus stelde daar tegenover dat hij als Jezus’ leerling de God van zijn voorouders diende en verwachtte dat God alle doden zou opwekken.
Felix verdaagde de zitting, om hem nooit meer te heropenen. Samen met zijn vrouw Drusilla hoorde hij Paulus privé uit over Jezus. Maar toen Paulus gerechtigheid, zelfbeheersing en het oordeel aansneed, werd Felix bang en stuurde Paulus weg. Twee jaar lang probeerde hij tevergeefs van Paulus steekpenningen voor zijn vrijlating te vangen. Toen werd hij opgevolgd door Porcius Festus, een bekwame en integere magistraat.
1. Dit hoofdstuk beslaat Handelingen 20:3-24:27. De citaten zijn uit Handelingen 20:29-30; 21:9, 11, 24, 28; 22:22 en 24:5.