Brieven aan de Galaten en de Romeinen stellen dat mensen door geloof redding verkrijgen
Van Efeze keerde Paulus terug naar Korinte en vermaande de leerlingen persoonlijk.1 Daarna reisde hij door en hoorde onderweg dat de Korintiërs zijn woorden ter harte hadden genomen. Hij schreef hun toen opnieuw een brief, 2 Korintiërs in de Bijbel. Paulus gunt ons hierin een blik in zijn beleving. Hij was geen arrogante heraut. God stond toe dat er een kwaal, vermoedelijk een oogziekte, in zijn leven bleef. God had tegen Paulus gezegd: ‘Je hebt niet meer dan mijn genade nodig, want kracht wordt zichtbaar in zwakheid.’ Daar moest hij het mee doen.
Zorgen voor de gemeenten drukten op Paulus. Hij ontving berichten uit Galatië in Noord-Turkije, waar zich eeuwen geleden Galliërs (Fransen) hadden gevestigd. Opruiers haalden deze niet-Joden over om zich te laten besnijden. Paulus schreef recht uit zijn hart: ‘Galaten, u hebt uw verstand verloren! Wie heeft u in zijn ban gekregen? … In Christus Jezus is het volkomen onbelangrijk of men wel of niet besneden is. Belangrijk is dat men gelooft en de liefde kent.’ Hij benadrukte daarom het werk van de heilige Geest in hun levens. Zijn vrucht ‘is liefde, vreugde en vrede, geduld, vriendelijkheid en goedheid, geloof, zachtmoedigheid en zelfbeheersing’.
Terug in Korinte schreef Paulus de langste brief die in de Bijbel terecht is gekomen. Deze was nu eens niet gericht aan een gemeente die hij zelf gesticht had, of die hij al bezocht had. Nadat hij de collecte naar Jeruzalem gebracht zou hebben, wilde hij naar Rome en dan doorreizen naar Spanje. In deze kennismakingsbrief legde Paulus de Romeinen uit waar hij voor stond.
De kern van de brief aan de Romeinen is dat God niet kijkt of iemand Jood of Griek is, maar of hij ‘gelooft’. Met geloven bedoelde Paulus meer dan het instemmen met bepaalde inzichten. We zagen al dat het Hebreeuwse woord voor geloven wederkerig is: zowel op iemand vertrouwen als trouw aan hem zijn.2 Dat geldt ook voor het Grieks. Het beschrijft de diepst mogelijke vertrouwensband, trouw en vertrouwen van twee kanten. Als liefde in persoon is het logisch dat God ‘geloof’ als norm stelt. Hij gaat de door het kwaad vernielde verbondenheid herstellen in een nieuwe wereld. Dat werkt alleen als haar inwoners in die verbinding willen leven – dus gelovigen willen zijn.
Als ik dat hoge ideaal besef, slaat me de schrik om het hart. Ik wil wel in verbondenheid leven, maar ik faal zo vaak. Paulus kende dat: ‘Wat ik verlang te doen, het goede, laat ik na; wat ik wil vermijden, het kwade, dat doe ik.’ Gelukkig betekent geloven niet alleen ‘trouw zijn’, maar ook (toe-)vertrouwen. Ik vertrouw me als leerling volledig aan Gods herstelplan toe. Dat beeld ik uit door me te laten dopen, helemaal onder water. Ik leg mijn oude leven af en sta de heilige Geest toe mij verder te vormen als ‘gelovige’. Paulus gaf daarom de volgende bemoediging:
Als God voor ons is, wie kan dan tegen ons zijn? Zal hij, die zijn eigen Zoon niet heeft gespaard, maar hem omwille van ons allen heeft prijsgegeven, ons met hem niet alles schenken? Wie zal Gods uitverkorenen aanklagen? God zelf spreekt hen vrij. Wie zal hen veroordelen? Christus Jezus, die gestorven is, meer nog, die is opgewekt en aan de rechterhand van God zit, pleit voor ons. Wat zal ons scheiden van de liefde van Christus? Tegenspoed, ellende of vervolging, honger of armoede, gevaar of het zwaard? … Maar wij zegevieren in dit alles glansrijk dankzij hem die ons heeft liefgehad. Ik ben ervan overtuigd dat dood noch leven, engelen noch machten noch krachten, heden noch toekomst, hoogte noch diepte, of wat er ook maar in de schepping is, ons zal kunnen scheiden van de liefde van God, die hij ons gegeven heeft in Christus Jezus, onze Heer.
1. Dit hoofdstuk beslaat Handelingen 20:1-3; 2 Korintiërs; Galaten en Romeinen 1-8. De citaten zijn uit 2 Korintiërs 12:9, Galaten 3:1; 5:6, 22-23; Romeinen 7:19 en 8:31-35, 37-39.
2. Zie hoofdstuk 41