Van ‘Barnabas en Saulus’ naar ‘Paulus en Barnabas’ voor toegankelijkheid en groei
Tot dan toe waren alleen mensen leerlingen geworden, die iets met het jodendom te maken hadden.1 Maar in Antiochië kwamen niet-Joden tot geloof. Barnabas werd erheen gestuurd. Die riep uit het vlakbij gelegen Tarsus de hulp van Saulus in. Een jaar lang onderwezen zij in Antiochië, waar de leerlingen werden uitgescholden voor ‘christenen’. Ze neutraliseerden die scheldnaam door hem gewoon over te nemen.
Agabus, een profeet uit Jeruzalem, voorspelde een grote hongersnood, die onder Claudius inderdaad kwam. De Antiochiërs stuurden de gemeenten in Judea een gift via Barnabas en Saulus. Koning Herodes liet Jakobus, de broer van Johannes, terechtstellen en zette ook Petrus vast. In het huis van Maria, de moeder van Johannes Marcus, bad de gemeente voor hem en hij kwam vrij. Barnabas en Saulus namen Johannes Marcus, een neef van Barnabas, mee terug naar Antochië.
Tijdens een gebedssamenkomst van de gemeente in Antiochië zei de Geest: ‘Stel mij Barnabas en Saulus ter beschikking voor de taak die ik hun heb toebedeeld.’ De gemeenteleiders legden hun de handen op en de twee vertrokken met Marcus naar Cyprus, Barnabas’ vaderland. Ze verkondigden Gods boodschap in synagogen. Toen een niet-Jood, proconsul Sergius Paulus, zag hoe Saulus een Joodse bedrieger ontmaskerde, aanvaardde ook hij het geloof.
Saulus’ Joodse vader was een Romeins staatsburger, dus bezat Saulus ook de Romeinse naam Paulus. Die gebruikte hij vanaf nu. Na de bekering van de proconsul wilde hij voor niet-Joden zo toegankelijk mogelijk zijn. De betekenis van de naam Paulus, ‘klein’ of ‘weinig’, sloot trouwens naadloos aan bij zijn opvatting over zijn dienende roeping. Bovendien groeide Saulus van stagiair naar meester. Barnabas was eerst de leider. Na Cyprus nam Paulus het initiatief over. Bijbelschrijver Lucas verandert hierna ‘Barnabas en Saulus’ in ‘Paulus en Barnabas’. Als een leider naar Jezus’ hart had Barnabas daar geen enkel probleem mee.
Ze voeren noordwaarts naar Turkije om daar verder te evangeliseren. Zodra ze bij Attalia voet aan wal zetten, ging Johannes Marcus terug naar Jeruzalem, terwijl Paulus en Barnabas centraal Turkije introkken. Daar ontwikkelde zich in veel plaatsen het volgende patroon: op sabbatten toonden ze in de synagogen aan dat Jezus de redder voor Israël was, zoals God had beloofd. Sommige synagogebezoekers bekeerden zich, terwijl anderen zich fel tegen de zendelingen afzetten. Paulus en Barnabas richtten zich vervolgens op de niet-Joden, die dan massaal tot geloof kwamen.
Omdat Paulus en Barnabas in Lystra een vanaf zijn geboorte verlamde man genazen, dachten de mensen dat de goden Zeus en Hermes in mensengedaante naar hen waren afgedaald. De Zeuspriester bracht met bloemen versierde stieren om die aan hen te offeren. Barnabas en Paulus konden dat maar net voorkomen. Maar na een tijdje praatten Joden uit eerder bezochte plaatsen de mensen om. Ze stenigden Paulus en sleepten hem voor dood de stad uit. Maar hij kwam overeind en ging de stad weer in.
De volgende dag trok hij met Barnabas nog door naar Derbe, waarna zij omkeerden en langs alle aangedane plaatsen weer terugreisden. Ze stelden er oudsten aan. In Attalia namen ze de boot terug naar Antiochië. Daar vertelden ze enthousiast hoe God voor de heidenen de deur naar het geloof had geopend. Maar toen kwamen er leerlingen uit Judea, die betoogden dat heidenen er dan misschien wel bij mochten komen. Om te kunnen worden gered moesten de heren zich echter wel laten besnijden. Paulus en Barnabas waren het hier gloeiend mee oneens. Zij gingen dit met enkele anderen voorleggen aan ‘Jeruzalem’.
1. Dit hoofdstuk is gebaseerd op Handelingen 11:19-15:5. De citaten komen uit Handelingen 11:26 en 13:2.