192. Het Pinksterfeest

Jezus zond zijn beloofde Geest, die de leerlingen samensmeedde tot eenheid

Jaarlijks hoorde een Israëliet voor drie feesten de tempel te bezoeken: voor Pesach, voor het Pinkster- of Wekenfeest en voor de Grote Verzoendag. Met Pesach was Jezus gestorven en opgestaan. Zijn opstanding viel op de dag na de Pesachsabbat samen met het opheffen van de eerste schoof van de gersteoogst: Jezus was de eerste uit de doden. Zeven weken later volgde op de vijftigste dag het Pinksterfeest.1 De priester hief dan in de tempel de eerste schoof van de tarweoogst op.

Op deze Pinksterdag klonk er plotseling uit de hemel een geluid als van een hevige windvlaag in het huis waarin de apostelen en veel leerlingen zich bevonden. Vuurtongen zetten zich op hen neer. Ze werden allemaal vervuld van de heilige Geest en begonnen luid te spreken in vreemde talen.

In Jeruzalem woonden Joden uit alle volken. Ze kwamen op het geluid af en riepen: ‘Het zijn toch allemaal Galileeërs? Hoe kan het dan dat wij hen allemaal in onze eigen moedertaal horen spreken over Gods grote daden?’ Sommigen van hen sneerden dat de leerlingen vast dronken waren.

Petrus stapte naar voren en vertelde de menigte dat er geen sprake was van dronkenschap. Wat hier gebeurde, was aangekondigd door de profeet Joël:

Aan het einde der tijden, zegt God, zal ik over alle mensen mijn geest uitgieten. Dan zullen jullie zonen en dochters profeteren, jongeren zullen visioenen zien en oude mensen droomgezichten. Ja, over al mijn dienaren en dienaressen zal ik in die tijd mijn geest uitgieten, zodat ze zullen profeteren … . Dan zal ieder die de naam van de Heer aanroept worden gered.2

Vervolgens schakelde Petrus naar Jezus. Diens daden hadden duidelijk gemaakt dat hij door God gezonden was. Toch hadden deze toehoorders hem laten kruisigen – overigens volgens Gods voorkennis en opzet. Maar God had hem weer tot leven gewekt, zoals David in Psalm 16 had bezongen. Jezus was nu door God verheven en zat aan zijn rechterhand. Hij had van de Vader de heilige Geest ontvangen en deze op zijn leerlingen doen neerdalen. Dat was wat ze zagen en hoorden. ‘Laat het hele volk van Israël er daarom zeker van zijn dat Jezus, die u gekruisigd hebt, door God tot Heer en messias is aangesteld.’

De mensen vroegen diep geraakt wat ze nu moesten doen. Petrus stelde dat zij zich moesten afkeren van hun huidige leven en zich laten dopen – ze moesten leerlingen van Jezus worden. ‘Dan zal de heilige Geest u geschonken worden, want voor u geldt deze belofte, evenals voor uw kinderen en voor allen die ver weg zijn en die de Heer, onze God, tot zich zal roepen.’ De reactie was overweldigend. Doordat velen zich lieten dopen, nam het aantal leerlingen toe tot drieduizend.

De apostelen onderwezen de nieuwe volgelingen. De Geest verrichtte zijn wonder en maakte de leerlingen tot een innige gemeenschap. Ze zorgden daadwerkelijk voor elkaar. Zij verkochten overtollige bezittingen en verdeelden de opbrengst onder wie iets nodig hadden. Elke dag zagen ze elkaar in de tempel en vooral bij elkaar thuis, want kerkgebouwen bestonden nog niet. Door gezamenlijk gebed en door met elkaar van eenvoudige maaltijden te genieten, ervoeren zij een hechte band.

Op deze dag waarop de eerste tarweoogst werd gevierd zag Gods kerk het levenslicht als een lentebloem. Ze was nog niet aangevreten door verloedering. Jezus’ leerlingen weerspiegelden samen Gods karakter en ideaal van verbondenheid. Dat trok steeds meer mensen aan, die ook leerlingen wilden worden.

1. Dit hoofdstuk beslaat Handelingen 2. De citaten komen uit de verzen 7-8, 17-18, 21, 36 en 38-39.
2. Zo citeert Petrus in Handelingen 2:17-18 en 21 uit Joel 3:1-5 (In andere bijbelversies Joël 2:28-32)