Jezus overtuigde door tastbaar, herkenbaar en wijzend op de Schriften te verschijnen
Pilatus, Romeinse militairen, de hogepriesters, de oudsten en enkele vrouwen wisten nu dat Jezus was opgestaan. Maar de mensen die dit nieuws wereldkundig moesten gaan maken, geloofden er nog niets van.
Twee volgelingen liepen terug naar het dorp Emmaüs, zo’n twaalf kilometer van Jeruzalem.1 Ze bespraken natuurlijk wat Jezus was overkomen tijdens Pesach. Jezus voegde zich bij hen, maar ze herkenden hem niet. Hij vroeg waar ze het over hadden. Ze snapten zijn vraag niet. Was hij de enige in Jeruzalem die niet wist wat er gebeurd was? Ze stortten hun hart uit en vertelden wat Jezus uit Nazaret overkomen was, ‘een machtig profeet in woord en daad in de ogen van God en van het hele volk’. Ze hadden gehoopt dat hij Israël zou bevrijden, maar hun hogepriesters en leiders hadden hem laten veroordelen en kruisigen. Nu bleek zijn graf leeg te zijn en enkele vrouwen beweerden dat hij weer leefde.
Jezus’ reactie was niet mals. Hij verweet hen dat ze ‘traag van begrip’ waren en niet geloofden in wat de profeten gezegd hadden. ‘Moest de messias al dat lijden niet ondergaan om zijn glorie binnen te gaan?’ Hij gaf hen een bijbelstudie over wat er in al de Schriften over hem geschreven stond. Wat was ik daar graag bij geweest.
In Emmaüs nodigden de mannen Jezus aan tafel. Hij sprak het zegengebed uit, brak het brood en gaf het hun. Nu herkenden ze Jezus, die meteen werd ‘onttrokken aan hun blik’. Ze renden terug naar Jeruzalem, waar ze de andere leerlingen aantroffen. Die vertelden: ‘De Heer is werkelijk uit de dood opgewekt en hij is aan Simon verschenen!’ De twee volgelingen vertelden ook hun verhaal.
Terwijl ze dat deden, stond Jezus plotseling in hun midden. ‘Vrede zij met jullie,’ zei hij. De leerlingen schrokken zich wild en dachten dat hij een geestverschijning was. Maar Jezus stelde hen gerust: ‘Kijk naar mijn handen en voeten, ik ben het zelf! Raak me aan en kijk goed, want een geest heeft geen vlees en beenderen zoals jullie zien dat ik heb.’ Ze konden het nog niet geloven. Jezus vroeg hen om iets eetbaars en kreeg een stuk geroosterde vis. Voor hun ogen at hij dat op. Hij was het en hij was echt.
Jezus legde opnieuw uit hoe volgens de Schriften de messias zou lijden en sterven en op de derde dag zou opstaan. In zijn naam moesten alle volken tot inkeer geroepen worden. Nu kwam hun rol: ‘Jullie zullen hiervan getuigenis afleggen, te beginnen in Jeruzalem.’ Daar mochten ze echter pas mee starten als ze de belofte van zijn Vader, de heilige Geest, hadden ontvangen.
Een van de twaalf, Tomas, was er die avond niet bij. Toen hij hierover hoorde, weigerde hij het nieuws aan te nemen, tenzij ‘ik de wonden van de spijkers in zijn handen zie en met mijn vingers kan voelen, en als ik mijn hand in zijn zij kan leggen’. Een week later was Tomas er wel bij. Terwijl de deuren gesloten waren, kwam Jezus bij de leerlingen en zei tegen Tomas: ‘Leg je vingers hier en kijk naar mijn handen, en leg je hand in mijn zij. Wees niet langer ongelovig, maar geloof.’ Tomas verzuchtte: ‘Mijn Heer, mijn God!’ Jezus zei daarop: ‘Omdat je me gezien hebt, geloof je. Gelukkig zijn zij die niet zien en toch geloven.’
Paulus noemt de opgestane Jezus de ‘eerste van de gestorvenen’, onze voorloper qua opstanding. ‘Maar ieder op de voor hem bepaalde tijd: Christus als eerste en daarna, wanneer hij komt, zij die hem toebehoren.’ Hij zal ‘ons armzalig lichaam gelijkmaken aan zijn verheerlijkt lichaam’.2 Na de opstanding, die bij Jezus’ terugkeer plaatsvindt, beschikken we over dezelfde kenmerken als de opgestane Jezus. We zullen tastbaar en herkenbaar zijn. Jezus kon zich ook nog eens op een bijzondere manier verplaatsen en later zelfs naar de hemel opstijgen.
1. Dit hoofdstuk beslaat Marcus 16:12-14; Lucas 24:13-49 en Johannes 20:19-29. De citaten komen uit Lucas 24:19, 25, 26, 31, 34, 36, 39, 47-48; Johannes 20:25 en 28, 29.
2. 1 Korintiërs 15:20-23; Filippenzen 3:21