De opstanding van Jezus is een van de best onderbouwde feiten uit de geschiedenis
Louwrens Voorthuijzen (Lou), een Muidense palingboer, heeft vanaf 1950 verkondigd dat hij de duivel in zichzelf had overwonnen. Daardoor was hij vleesgeworden God én onsterfelijk geworden. Door ‘in Lou’ te komen zouden zijn volgelingen ook werkelijk van de duivel verlost worden. Toch velde in 1968 een longontsteking hem, zeventig jaar oud, in België. Zijn volgelingen probeerden hem warm te houden en weer tot leven te brengen door op hem te liggen. ‘Lou kom terug!’ riepen ze urenlang. Na enkele dagen hebben ze hem toch maar bijgezet op de begraafplaats van Sclayn. Er zijn nog Lou-volgelingen, waaronder zijn jongere tweede vrouw Mientje. Maar ondanks zijn overtuigende beloftes heeft Lou geen wereldbeweging voortgebracht. Zijn nog steeds gevulde graf staat dat in de weg.
Hoe kun je weten of je op iemands beloftes kunt bouwen? Hoe weet je zeker dat je door Jezus inderdaad uitzicht hebt op nieuw leven? Dat kun je eigenlijk pas vaststellen op ‘de laatste dag’, wanneer hij de doden zal opwekken. Moet je er tot die tijd maar op goed vertrouwen vanuit gaan dat Jezus de waarheid heeft gesproken? Stel dat hij niet Gods Zoon is geweest. Dan is hij alleen maar gestorven als menselijke martelaar – misschien wel heel solidair, maar zonder enige betekenis of voordeel voor wie dan ook. Dan is hij alleen maar een veredelde Lou de palingboer geweest.
Tegenover die twijfels heeft Jezus één ondubbelzinnig feit gesteld: een leeg graf. Zijn opstanding uit de dood heeft hem aangewezen als Zoon van God.1 Alleen iemand die feitelijk laat zien dat hij zijn leven kan afleggen en weer opnemen, is gerechtigd levensbeloftes te doen. Ieder ander stijgt niet uit boven het niveau van Lou. De apostel Paulus zegt het eerlijk: ‘als Christus niet is opgewekt, is uw geloof nutteloos.’2
Dit alles staat of valt natuurlijk met de vraag of Jezus wel echt uit de dood is opgestaan. Simon Greenleaf van Harvard University had een standaardwerk over wettelijke bewijsvoering geschreven. In zijn colleges verwees hij de opstanding van Jezus naar het rijk der fabelen, waarop zijn studenten hem uitdaagden zijn boek toe te passen op Jezus’ opstanding. Toen hij dat deed, moest hij concluderen dat ‘de opstanding van Jezus een van de best onderbouwde feiten uit de geschiedenis’ was.
Advocaat Frank Morrison was aan een boek begonnen dat de absurditeit van de idee van Jezus’ opstanding zou aantonen. Maar toen hij de feiten op een rijtje had gezet, schreef hij een heel ander boek, waarvan hij het eerste hoofdstuk de toepasselijke titel gaf: Het boek dat zich niet liet schrijven. Voor Lee Strobel, een gelauwerde atheïstische rechtbankjournalist van o.a. The Chicago Tribune, gold hetzelfde. Alle drie stuitten zij op de radicale omslag van een groep bange leerlingen, die hun meester in de steek gelaten en verloren hadden, tot een zelfbewuste zendingsbeweging, waarvan elk bereid was vervolging, schande en de dood te trotseren. Die ommekeer valt niet te verklaren met bedrog of groepshallucinaties. Die valt enkel te verklaren met Jezus’ daadwerkelijke opstanding.
Greenleaf, Morrison en Strobel zijn niet alleen verstandelijk overtuigd van Jezus’ opstanding geraakt. Ze hebben zichzelf daarna ook persoonlijk aan hem verbonden. Elk van hun rationele zoektochten mondde uit in een relatie met Vader, Zoon en Geest. Door die dagelijkse ervaring kregen hun intellectuele inzichten kleur en werden zij tastbaar. Daar hebben ze uitgebreid over geschreven.3
Jezus is werkelijk opgestaan. Dat mag je weten. Omarm hem, en je zult het bovendien ervaren.
1. Romeinen 1:4
2. 1 Korintiërs 15:17
3. Simon Greenleaf, An Examination of the Testimony of the Four Evangelists by the Rules of Evidence Administered in the Courts of Justice, 1846; Frank Morrison, Who Moved the Stone? 1930; Lee Strobel, Bewijs genoeg, 1998.