Jezus’ opstanding viel niet tegen te houden, maar hij was wel te ontkennen
Diezelfde sabbat gingen de hogepriesters en de farizeeën – normaal gesproken elkaars gezworen vijanden – samen naar Pilatus.1 Dat Jezus hun gezamenlijke doelwit was, vijand Jezus maakte samenwerking tussen deze felle opponenten mogelijk. Hun schoot namelijk te binnen wat bij Jezus’ leerlingen totaal niet was aangekomen, namelijk dat Jezus gezegd had na drie dagen te zullen opstaan. Dus vroegen zij Pilatus: ‘Geeft u alstublieft bevel om het graf tot de derde dag te bewaken, anders komen zijn leerlingen hem heimelijk weghalen en zullen ze tegen het volk zeggen: ‘Hij is opgestaan uit de dood,’ en die laatste leugen zal nog erger zijn dan de eerste.’
Pilatus willigde hun verzoek in. De priesters verzegelden het graf en postten de meegegeven soldaten ervoor. De Romeinse wacht had eerst tot taak gehad dat Jezus door het kruis zou sterven, maar Jezus was zijn eigen dood gestorven. Konden zij er nu voor zorgen dat de zelf gestorven Jezus in dit graf bleef?
Voor Jezus’ leerlingen was het werkelijk een ‘Stille Zaterdag’. Ze hadden Jezus’ dood niet zien aankomen, laat staan dat ze nu zijn opstanding zouden verwachten. Ze zaten zo diep in de put, dat geen haar op hun hoofd er ook maar aan dacht Jezus’ lichaam te stelen. Wat voor voordeel zou hen dat moeten bieden? Ze hadden wel belangrijkere vragen aan hun hoofd, zoals hoe zij uit handen van de autoriteiten konden blijven, die nu tot ingrijpen waren overgegaan.
Na de sabbat kochten enkele vrouwelijke volgelingen ‘s avonds alvast geurige olie om Jezus daarmee bij het ochtendgloren te kunnen balsemen. Maar het liep anders dan ze hadden gedacht.’s Morgens vroeg vroegen zij zich op weg naar het graf af of ze de zware sluitsteen wel konden wegrollen. Plots beefde de grond hevig. De aarde had zich geroerd bij Jezus’ overlijden. Zij roerde zich niet minder, nu Jezus zijn leven weer opnam. De wachtsoldaten verstijfden van angst en vielen als poppetjes om. Een schitterende engel met kleding zo wit als sneeuw rolde de steen weg en ging erop zitten.
Toen de vrouwen bij het graf kwamen, troffen ze dat leeg aan. De engel vertelde hun dat ze Jezus hier niet zouden vinden, want hij was opgestaan. Dat moesten ze de leerlingen gaan vertellen. Volledig van streek vertrokken ze, maar onderweg kwamen ze Jezus zelf tegen. Ze grepen zijn voeten vast en eerden hem. Maria uit Magdala wilde hem zelfs niet meer loslaten. Maar Jezus zei dat hij nu werkelijk eerst naar zijn Vader moest opstijgen. Het is treffend dat op deze dag de priester in de tempel de eerste schoof van de gersteoogst voor de Heer omhoog moest heffen. Later verwijst de apostel Paulus hier letterlijk naar, als hij stelt dat de opgestane Jezus ‘de eerste van de gestorvenen’ was.2
De bewakers kwamen bij hun positieven en gingen de hogepriesters verslag uitbrengen. Die boden hen een flinke som zwijggeld aan, eigenlijk leugengeld, als ze zouden verklaren dat Jezus’ leerlingen hem hadden weggehaald terwijl zij sliepen – alsof je zo’n grote sluitsteen geruisloos kon wegrollen. Mocht de prefect dat ter ore komen, dan ‘zullen wij hem wel bepraten en ervoor zorgen dat jullie buiten schot blijven’. Ze namen het geld graag aan en bazuinden hun goedbetaalde leugen rond.
Als tegenpool van deze leugen kwamen de vrouwen bij de leerlingen met hun opstandingsverhaal. Die vonden dat maar kletspraat. Ze konden niet zeggen hoe de vork wel precies in de steel zat, maar Jezus kon nooit zijn opgestaan. Nu werden ze ook nog opgescheept met een aanklacht wegens grafschennis. Ze hadden geen flauw idee waar ze Jezus’ stoffelijke resten zouden moeten zoeken. Dit gaf de leerlingen alleen maar reden om hun deuren nog beter af te sluiten. Zij die de waarheid kenden, verdraaiden haar. Zij die het goede nieuws wel hoorden, geloofden het niet.
1. Dit hoofdstuk beslaat Matteüs 28:1-15; Marcus 16:1-11; Lucas 24:1-12 en Johannes 20:1-18. De citaten komen uit Matteüs 27:64 en 28:14.
2. Leviticus 23:9-16; 1 Korintiërs 15:20. Oudere vertalingen spreken over de ‘eersteling’.