180. Sanhedrin

Het Sanhedrin veroordeelde Jezus tot de dood op basis van vermeende godslastering

Volgens de wet van Mozes was er altijd maar één hogepriester. Pas als deze stierf volgde zijn oudste zoon hem op. Maar sinds Herodes de Grote hadden koningen en Romeinse prefecten naar believen hogepriesters aangesteld en afgezet. Josephus, een Joodse geschiedschrijver uit de eerste eeuw, schrijft dat na het ontslag van Annas zijn vijf zonen kort na elkaar hogepriester waren. De voorloper van Pilatus, Valerius Gratus, stelde daarna Annas’ schoonzoon aan, Kajafas. Omdat men echter geen ex-hogepriesters kende, waren er tijdens Jezus’ proces wel zeven hogepriesters tegelijk in leven.1

Tijdens de stop bij Annas hadden alle andere hogepriesters, oudsten en schriftgeleerden zich naar het paleis van dé hogepriester, Kajafas, gespoed. Johannes en Petrus waren meegelopen met de stoet die Jezus meevoerde. Johannes was een kennis van de hogepriester en wist de portierster over te halen ook Petrus binnen te laten. Ze vroeg Petrus: ‘Ben jij soms ook een leerling van die man?’ ‘Ik ken hem niet eens,’ zei deze en hij voegde zich bij de knechten die zich op de binnenplaats aan het vuur warmden.

De hogepriesters en het Sanhedrin ondervroegen getuigen om Jezus ter dood te kunnen veroordelen. Maar de vele valse verklaringen waren niet eenduidig. Het lukte zelfs niet met de aanklacht: ‘We hebben hem horen zeggen: ‘Ik zal die door mensenhanden gemaakte tempel afbreken en in drie dagen een andere opbouwen die niet door mensenhanden gemaakt is.’’ Kajafas vroeg Jezus: ‘Waarom antwoordt u niet? U hoort toch wat deze getuigen zeggen?’ Maar Jezus zweeg.

Kajafas vroeg hem op de man af: ‘Bent u de messias, de Zoon van de Gezegende?’ Nu antwoordde Jezus wel: ‘Dat ben ik, en u zult de Mensenzoon aan de rechterhand van de Machtige zien zitten en hem zien komen op de wolken van de hemel.’ Nu hadden ze beet. Kajafas scheurde zijn kleren en riep: ‘Waarvoor hebben we nog getuigen nodig? U hebt de godslastering gehoord; wat is uw oordeel?’ Allen oordeelden dat Jezus schuldig was en de doodstraf verdiende. Sommigen begonnen hem te bespuwen. Ze blinddoekten hem en sloegen hem in zijn gezicht: ‘Profeteer dan maar eens voor ons, messias, wie is het die je geslagen heeft?’ Ook de dienaren onthaalden hem met vuistslagen.

In het voorportaal zei een meisje over Petrus: ‘Die man hoorde bij Jezus van Nazaret.’ Petrus zwoer: ‘Echt, ik ken de man niet!’ De portiers merkten zijn Galilese accent op. Een familielid van Malchus, die door Petrus tijdelijk zonder zijn rechteroor had gezeten, riep: ‘Ik heb toch gezien dat je bij hem was in de olijfgaard?’ Petrus vloekte en bezwoer: ‘Ik ken die man niet!’ Meteen kraaide er een haan. Jezus draaide zich om en keek Petrus aan. Die herinnerde zich nu wat Jezus van tevoren had gezegd. Hij rende naar buiten en barstte uit in bitter gehuil.

Het Sanhedrin overtrad allerlei procesregels.2 Om de schijn van eerlijkheid hoog te houden, herhaalde het bij het krieken van de dag zijn nachtelijke besluit. Het mocht alleen overdag doodsvonnissen vellen. Toen Judas dat vernam, bleek niet alleen Petrus van streek te zijn. Het zat Judas ook dwars en hij bracht de dertig zilverstukken naar de hogepriesters en oudsten terug: ‘Ik heb een zonde begaan door een onschuldige uit te leveren.’ Ze vonden dat hij daar zelf maar mee in het reine moest komen. Judas smeet het geld de tempel in, rende weg en verhing zich. De hogepriesters verzamelden de munten en kochten er een akker van, die voortaan als begraafplaats voor vreemdelingen zou dienen.

1. Dit hoofdstuk beslaat Matteüs 26:57-27:10; Marcus 14:53-15:1; Lucas 22:54-71 en Johannes 18:25-27. De citaten komen uit Johannes 18:17; Lucas 22:57; Marcus 14:58, 60, 61, 62, 63-64; Matteüs 26:68, 71, 72; Johannes 18:26; Matteüs 26:74 en 27:4.
2. De Mishna noemt o.a. dat het Sanhedrin alleen overdag zware processen mocht voeren, dat een doodsvonnis pas een volle dag later mocht worden geveld en dat voor godslastering Gods naam moest zijn uitgesproken.