Jezus biedt de weg, de waarheid en het leven om bij de Vader te komen
Nu Judas vertrokken was, tafelde Jezus nog na met zijn overige leerlingen. ‘Nu is de grootheid van de Mensenzoon zichtbaar geworden, en door hem de grootheid van God.’1 Jezus hield stug vast aan het concept dat goddelijke glorie en grootheid tot uiting komen in dienen en zelfopoffering.
Hij waarschuwde hen voor zijn dood: ‘Kinderen, ik blijf nog maar een korte tijd bij jullie. Jullie zullen me zoeken, maar wat ik tegen de Joden gezegd heb, zeg ik nu ook tegen jullie: ‘Waar ik heen ga, daar kunnen jullie niet komen.’’ Direct daarop gaf hij hun het nieuwe gebod, dat we al aan het begin van dit boek besproken hebben: ‘Zoals ik jullie heb liefgehad, zo moeten jullie elkaar liefhebben.’
Dat nieuwe gebod vonden zijn leerlingen niet spannend. Niemand reageerde. Maar Petrus greep terug op wat Jezus eerst gezegd had. Waarom kon hij niet mee naar waar Jezus heen zou gaan? ‘Ik wil mijn leven voor u geven!’ riep hij uit. Maar Jezus zei: ‘Jij je leven voor mij geven? … [N]og voor de haan kraait zul jij mij driemaal verloochenen.’ Gelijk bemoedigde hij Petrus en de anderen weer met deze belofte over een plek waar naartoe zij hem wel zouden kunnen volgen:
Wees niet ongerust, maar vertrouw op God en op mij. In het huis van mijn Vader zijn veel kamers; zou ik anders gezegd hebben dat ik een plaats voor jullie gereed zal maken? Wanneer ik een plaats voor jullie gereedgemaakt heb, kom ik terug. Dan zal ik jullie met me meenemen, en dan zullen jullie zijn waar ik ben. Jullie kennen de weg naar waar ik heen ga.
Tomas merkte op dat ze amper wisten waar Jezus naartoe ging. Hoe zouden ze de weg daarheen dan moeten kennen? Jezus legde uit dat het ging om de weg naar de Vader: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand kan bij de Vader komen dan door mij.’ Jezus zorgde voor drie elkaar aanvullende aspecten voor de hereniging van de mens met God:
Ten eerste is Jezus de weg, het communicatiemiddel. Door hem heeft God zich onder de mensen laten zien: ‘Wie mij gezien heeft, heeft de Vader gezien.’ Daarbij heeft hij de waarheid verteld. Jezus heeft de aard van de Vader geopenbaard en alle valse beelden, die ooit over hem verzonnen waren, weerlegd. What you see is what you get. Als Jezus jou aanstaat, zul je het met de Vader ook goed kunnen vinden. Ten derde geeft Jezus het leven, hij maakt de hereniging fysiek mogelijk. Op de laatste dag roept hij de doden wakker en neemt hen mee naar de Vader. Niemand anders kan en zal dat doen.
Jezus sneed nog andere thema’s aan, waarover hij later verder zou uitweiden. Bijvoorbeeld zijn innige band met zijn Vader en met ons: ‘Ik ben in de Vader en de Vader is in mij.’ Dat ging verder tot: ‘Dan zul je begrijpen dat ik in mijn Vader ben, dat jullie in mij zijn en dat ik in jullie ben.’ Hoe kunnen personen inniger met elkaar verbonden zijn, dan ‘in’ elkaar te zijn? In verband daarmee begon Jezus de rol van de heilige Geest uit te leggen. De Vader zou hem sturen om Jezus’ plaats in te nemen. Jezus beschreef hem als – afhankelijk van welke vertaling je kiest – een pleitbezorger, helper, trooster, plaatsvervanger, gids-en-helper of (letterlijk) iemand ‘om jullie bij te staan’.2 Deze ‘Geest van de waarheid’ zou altijd bij de leerlingen blijven en in hen wonen. Hij zou hen bijstaan door hun alles duidelijk te maken en alles in herinnering te brengen wat Jezus verteld had.
Abrupt brak Jezus het gesprek af, ‘want de heerser van deze wereld is al onderweg. Hij heeft geen macht over mij, maar zo zal de wereld weten dat ik de Vader liefheb en doe wat de Vader me heeft opgedragen.’ De groep vertrok naar de Olijfberg.
1. Dit hoofdstuk beslaat Matteüs 26:30-34; Marcus 14:26-31; Lucas 22:31-34 en Johannes 13:31-14:31. De citaten komen uit Johannes 13:31, 33, 34, 37, 38; 14:1-4, 6, 9, 11, 20, 17 en 30-31.
2. Johannes 14:16 (NBV, Willibrord, NBG, Het Boek en De Naardense Bijbel)