Jezus kwam ervoor uit dat hij de messias was, maar hij trof weerstand en geen inkeer
De volgende dag liet Jezus twee leerlingen een nog onbereden ezelsveulen halen en reed daarop van Betanië naar Jeruzalem.1 Uit eerbetoon wuifden mensen met palmtakken en spreidden hun mantels als een rode loper op de grond. Ze riepen: ‘Hosanna voor de Zoon van David! Gezegend hij die komt in de naam van de Heer!’2 Dit was een regelrechte erkenning van Jezus als messias. De farizeeën vroegen Jezus dit te laten ophouden. Maar hij antwoordde: ‘Als zij zouden zwijgen, dan zouden de stenen het uitschreeuwen.’ Jezus verborg zijn identiteit niet langer. Dit was de week van de waarheid. Wat deden ze ermee? Het rijden op een veulen wees op de profetie van Zacharia, waarin God Jeruzalem vrede wilde brengen.3 Toen Jezus vanaf de Olijfberg de stad vol in zicht kreeg, hield hij stil en barstte in huilen uit over haar verzet. Hij zei:
Had ook jij op deze dag maar geweten wat vrede kan brengen! Maar dat blijft voor je verborgen, ook nu. Want er zal een tijd komen dat je vijanden belegeringswerken tegen je oprichten, je omsingelen en je van alle kanten insluiten. Ze zullen je met de grond gelijkmaken en je kinderen verdelgen, en ze zullen geen steen op de andere laten, omdat je de tijd van Gods ontferming niet hebt herkend.
Jeruzalem raakte in rep en roer toen de stoet de stad binnentrok. In de tempel nam Jezus ‘alles in ogenschouw’ en zag dat alles weer terug bij af was. Hij ging terug naar Betanië voor de nacht.
De volgende morgen vervloekte Jezus langs de weg een vijgenboom zonder vruchten. Daarna ging hij naar de tempel en herhaalde de grote schoonmaak van drie jaar geleden: ‘Staat er niet geschreven: ‘Mijn huis moet voor alle volken een huis van gebed zijn’? Maar jullie hebben er een rovershol van gemaakt!’ De tempelautoriteiten wilden hem nu nog liever uit de weg ruimen. Maar ze durfden niets te doen vanwege zijn populariteit.
Een dag later was de door Jezus vervloekte vijgenboom helemaal verdord. Zei deze woordloze gelijkenis iets over het lot van Israël, dat maar geen vruchten droeg? Na de schoonmaak kon Jezus ongestoord in de tempel onderwijzen, tot de autoriteiten hem op het matje riepen: ‘Op grond van welke bevoegdheid doet u die dingen? Wie heeft u het recht gegeven om zo te handelen?’ Jezus wilde alleen antwoorden als zij hem eerst vertelden of Johannes de Doper al dan niet door God gezonden was. De leiders reageerden niet. Als ze Johannes erkenden, moesten ze ook Jezus erkennen. Alweer sloegen ze een kans tot inkeer over. Maar Jezus gaf niet op en vertelde verhalen:
Iemand vroeg zijn twee zonen in z’n wijngaard te werken. De ene zoon zei nee, maar bedacht zich en ging toch. De andere zei wel ja, maar ging niet. De tollenaars en de hoeren zouden deze leiders voorgaan in Gods rijk, want ze hadden Johannes geloofd. De bestuurders hadden zich na hun aanvankelijke ‘nee’ niet willen bedenken om Johannes – en Jezus – alsnog te aanvaarden. Een tweede verhaal volgde.
Een landheer legde een fraaie wijngaard aan en verpachtte deze. Tegen de oogsttijd stuurde hij knechten om de vruchten op te halen. Maar de pachters mishandelden en doodden de knechten. Vervolgens stuurde hij zijn zoon. Voor hem zouden ze wel ontzag hebben. Ze riepen echter: ‘Dat is de erfgenaam! Kom op, laten we hem doden en zo zijn erfenis opstrijken.’ De pachters zetten hun woorden om in daden. De landheer liet daarop de pachters terechtstellen en verhuurde zijn wijngaard aan anderen.
De leiders snapten dat dit verhaal over hen ging. Ze werden woedend, maar kwamen nog steeds niet tot inkeer.
1. Denk aan de reis met twee knechten en een ezel van Abraham en Isaak naar de berg Moria, zie hoofdstuk 44.
2. Dit hoofdstuk beslaat Matteüs 21; Marcus 11; 12:1-12; Lucas 19:29-20:19 en Johannes 12:12-19. De citaten komen uit Matteüs 21:9, Lucas 19:40, 42-44; Marcus 11:11, 17, 28 en Matteüs 21:38.
3. Zacharia 9:9