166. Vreugde

Drie verhalen beschrijven Gods vreugde als mensen tot inkeer komen

Dat God werkelijk begaan is met alle mensen, toonde Jezus door bewust met volk van allerlei slag te gaan eten. Als daar weer eens over geklaagd werd – waarschijnlijk op basis van de ‘besmettelijkheid’ van het kwaad – vertelde Jezus maar weer eens verhalen, opnieuw over feesten en vooral over vreugde.1

Als eerste beschreef hij de vreugde van een herder van honderd schapen, die dolblij is als hij een verloren schaap terugvindt. ‘Zo zal er in de hemel meer vreugde zijn over één zondaar die tot inkeer komt dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen inkeer nodig hebben.’

Het tweede verhaal beschrijft de blijdschap van een vrouw die één van haar tien (bruids)munten kwijtraakt en na veel moeite terugvindt. ‘Zo, zeg ik u, heerst er ook vreugde onder de engelen van God over één zondaar die tot inkeer komt.’ Bij de schapen was het één op de honderd, bij haar één op de tien.

Het langste verhaal gaat over een vader van twee zonen. De jongste vertoont alle kenmerken van recalcitrantie. Hij schoffeert zijn hele familie door alvast zijn erfstukken op te eisen en die gelijk te verpatsen, terwijl zijn vader nog leeft. Met de opbrengst vertrekt hij naar het buitenland om uitgebreid de bloemetjes buiten te zetten in het Las Vegas van zijn tijd.

Maar dan slaat de crisis toe – een zware hongersnood. De zoon raakt volledig aan lagerwal en krijgt per gratie nog een baantje als varkenshoeder. Varkenshoeder. Kan het nog onreiner? Ja, dat kon. Hij verdient niet genoeg om zich te kunnen voeden, dus wil hij wel varkensvoer eten. Bij de varkens aan tafel zitten, wat een vernedering. Nu komt het ergste: zelfs daar wordt hij nog te min voor geacht. De zwijnenkost gaat aan zijn neus voorbij.
Dan bedenkt hij dat de flexwerkers bij zijn vader het veel beter hebben dan hij. Hij leert een zalvend toespraakje uit zijn hoofd – of hij bij zijn vader uitzendwerk mag doen, want zijn status als zoon heeft hij verspeeld – en sleept zich in lompen en op blote voeten naar huis. Zal hij welkom zijn?

Zijn vader ziet hem in de verte al aankomen, stormt op hem af, negeert de ondraaglijke varkensstank en omhelst hem innig. Voordat zoonlief zijn praatje goed en wel kan afdraaien, beveelt hij zijn knechten: ‘Haal vlug het mooiste gewaad en trek het hem aan, doe hem een ring aan zijn vinger en geef hem sandalen.’ Hiermee herstelt hij deze vagebond volledig tot zoon.

Ook dit verhaal beschrijft blijdschap. Het gemeste kalf – alleen bestemd voor uitzonderlijke gelegenheden – wordt geslacht. ‘Laten we eten en feestvieren, want deze zoon van mij was dood en is weer tot leven gekomen, hij was verloren en is teruggevonden.’ Er volgt een knallend feest met veel muziek en dans. Kun je nu een beetje Gods vreugde aanvoelen, die hij ervaart als hij weer verbinding kan leggen met wie dan ook, in wat voor staat hij of zij ook mag zijn? Ook met jou.

Maar niet iedereen is blij. De ‘brave’ zoon ontploft als hij bij thuiskomst hoort voor wie er gefeest wordt. Hij vertikt het naar binnen te gaan. Als vader naar buiten komt, schreeuwt hij hem toe dat hij wél altijd gehoorzaam is gebleven. Toch kon er van zijn vader nooit een geitenbokje af om met zijn vrienden een feestje te bouwen. ‘Maar nu die zoon van u is thuisgekomen die uw vermogen heeft verkwanseld aan de hoeren, hebt u voor hem het gemeste kalf geslacht.’

Jezus liet een open einde aan dit verhaal – we weten niet of deze zoon nog mee komt feesten. Zo laat Jezus ook aan zijn ‘brave’ volk de keus: God heeft ook kinderen die ver van hem zijn weggelopen. Zij zullen uit die andere schaapskooien terugkeren naar zijn feestzaal. Feest Israël dan mee of niet?

1. Dit hoofdstuk is gebaseerd op Lucas 15 (zie ook Matteüs 18:12-14). De citaten komen uit Lucas 15:7, 10, 22, 23-24 en 30.