162. Over sabbat en vergeving

In de tempel botste Jezus opnieuw met de autoriteiten over de sabbat en zijn identiteit

Jezus’ broers geloofden nog steeds niet dat hij de messias was.1 In het najaar spoorden ze Jezus spottend aan mee te gaan naar Jeruzalem voor het Loofhuttenfeest, om zijn bekendheid daar te vergroten. Hij liet hen alleen vertrekken, maar reisde er later toch heen. Halverwege het feest kwam hij in de tempel onderwijzen. ‘Als er op sabbat besneden wordt omdat anders de wet van Mozes wordt overtreden, waarom bent u dan kwaad wanneer ik op sabbat iemand helemaal gezond maak?’ Dit ging niet over de zin of het belang van de sabbat – de waarde van de sabbat als Godsgeschenk staat buiten kijf. Jezus zette vragen bij hoe je de sabbat moest invullen. Als de achtste levensdag van een jongetje op sabbat valt, wordt hij besneden. Als je op sabbat mag verwonden, dan mag je op sabbat toch ook genezen?

Het was bekend dat de religieuze leiders het op Jezus gemunt hadden. Toch zagen de mensen hem vrijuit spreken. Sommigen concludeerden daaruit dat de geestelijke overheid hem nu eindelijk als de messias erkende. Zodra die gedachte bekend werd, stuurden de leiders direct een arrestatieteam op Jezus af. Maar deze ‘gezondenen’ hadden het lef niet hem aan te houden. Want, zeiden ze, ‘nog nooit heeft een mens zo gesproken!’

Hun meerderen waren furieus. ‘Hebben jullie je ook al laten misleiden? Er is toch geen enkele leider of farizeeër tot geloof in hem gekomen? Alleen de massa die de wet niet kent  –  vervloekt zijn ze!’ Nikodemus, ook een leider, had Jezus zelf ontmoet en zei dat Jezus nog niet eens gehoord en veroordeeld was. Ook hij kreeg een sneer: ‘Kom jij soms ook uit Galilea? Zoek het maar na, dan zul je zien dat er uit Galilea geen profeet kan komen.’

De volgende dag sleurden farizeeën en schriftgeleerden een vrouw naar Jezus. Ze was betrapt op overspel. Volgens de wet moesten ze gestenigd worden. ‘Wat vindt u daarvan?’, vroegen ze Jezus. Een strikvraag, waarop Jezus niet reageerde. Hij bukte zich en begon met zijn vinger op de grond te schrijven. Toen ze bleven aandringen op een antwoord, zei hij: ‘Wie van jullie zonder zonde is, laat die als eerste een steen naar haar werpen.’ In de Bijbel staat niet wat hij opschreef. Misschien hun zonden? In ieder geval droop iedereen af, ‘de oudsten het eerst’. Toen ze allemaal weg waren, richtte Jezus zich op en zei: ‘Waar zijn ze? Heeft niemand u veroordeeld?’ ‘Niemand, heer,’ zei ze. ‘Ik veroordeel u ook niet. Ga naar huis, en zondig vanaf nu niet meer.’ Kijk, zó is God.

Jezus raadde ieder aan bij zijn woord te blijven. Dan zouden ze de waarheid kennen, en de waarheid zou hen bevrijden. Wat bedoelde hij met ‘bevrijden’? ‘Wij zijn nakomelingen van Abraham en we zijn nooit iemands slaaf geweest!’ Jezus legde uit: ‘Iedereen die zondigt is een slaaf van de zonde.’ Zonde leidt onverbiddelijk tot de dood, tenzij er een bevrijder inspringt. Jezus beweerde dat hij die bevrijding kon bieden omdat hij door God gezonden was. ‘Want ik ben bij God vandaan gekomen toen ik hiernaartoe kwam Ik. ben niet namens mezelf gekomen, maar hij heeft mij gezonden.’

Wie zijn woord bewaarde, zou in de eeuwigheid de dood niet proeven, omdat Jezus door God gezonden was. Zelfs Abraham had zich al verheugd op zijn komst. De toehoorders reageerden verrast: ‘U bent nog geen vijftig en u zou Abraham gezien hebben?’ (Ziehier de herkomst van de Abrahams en Sara’s voor mensen die vijftig worden.) Toen zei Jezus iets onverdraaglijks: ‘Waarachtig, ik verzeker u, van voordat Abraham er was, ben ik er.’ Alleen God zelf had zich ooit aan Mozes bekend gemaakt als ‘Ik ben’.2 Met deze aanspraak stelde Jezus zichzelf dus gelijk aan God. Onmiddellijk raapten de toehoorders stenen op om naar hem te gooien, maar Jezus wist ongemerkt uit de tempel te komen.

1. Dit hoofdstuk is gebaseerd op Johannes 7 en 8. De citaten komen uit Johannes 7:23, 47-49, 52; 8:5,9-11,33-34,43 en 57-58.
2. Exodus 3:14, NBG-vertaling