160. Het steentje en de rots

De twaalf ontvingen nadere details over de messias, met name over zijn sterven

De farizeeën vonden Jezus’ uitspraken over tradities en reinheid stuitend.1 Week Jezus daarom uit naar Tyrus in het noorden? Een niet-Joodse Syro-Fenisische vrouw vond Jezus en smeekte hem haar dochter van een demon te bevrijden. Jezus reageerde eerst traditioneel: ‘Eerst moeten de kinderen genoeg te eten krijgen; het is niet goed om de kinderen hun brood af te pakken en het aan de honden te voeren.’ (Zij werd vanwege haar afkomst gezien als een hond.) Ze reageerde gevat: ‘Heer, de honden onder de tafel eten toch de kruimels op die de kinderen laten vallen.’ De demon verliet haar dochter.

Jezus reisde verder langs de zee naar Sidon en trok vervolgens landinwaarts weer naar het zuiden door Dekapolis, het tienstedengebied tussen Damascus en het huidige Amman. Toen er een gebrekkig sprekende dove man bij hem werd gebracht, stak Jezus zijn vingers in diens oren, raakte met speeksel zijn tong aan en zei ‘effata’- ‘ga open’. Nam hij zo expres de traditionele ‘smetvrees’ op de korrel?

Bij het Meer van Galilea kwamen de mensen in drommen met hun zieken naar Jezus toe. Opnieuw volgde een wonderbaarlijke maaltijd, waarbij hij met zeven broden en een paar visjes vierduizend mannen met hun vrouwen en kinderen voedde.

Jezus en de twaalf staken het meer over, dwars naar het westen. De conservatieve farizeeën en hun tegenpolen, de vrijzinnige sadduceeën, gingen daar met hem in discussie en vroegen opnieuw een teken uit de hemel. ‘Waarom verlangt uw soort mensen een teken? Ik verzeker u: aan mensen als u zal zeker geen teken gegeven worden!’ Hij liet hen gewoon staan en stapte weer in de boot.

Waarom wilde Jezus aan ‘mensen als u’ geen teken tonen? Ik denk dat het hem zat in hun motivatie. Ze vroegen geen teken omdat ze wilden geloven of zich aan hem wilden verbinden. Integendeel. Wat Jezus ook gedaan had of nog zou doen, de religieuze leiders zouden het nooit goed genoeg vinden. Hun restte nog één teken, dat van Jona. Dat had Jezus hun al verteld en daar zouden ze echt niet omheen kunnen.

Bij Betsaïda gebruikte Jezus weer speeksel, dit keer om een blinde te genezen. Vervolgens trok hij met de twaalf weer noordwaarts, naar de stad Caesarea Filippi met zijn tempels voor de Griekse god Pan en ter ere van keizer Augustus. Juist omdat het hier zo heidens was, kon Jezus veilig zijn identiteit bespreken.

De toehoorders dachten dat hij Johannes de Doper of een andere opgestane profeet was. ‘En wie ben ik volgens jullie?’, vroeg hij de twaalf. Petrus reageerde meteen: ‘U bent de messias, de Zoon van de levende God.’ Dat klopte. ‘Dit is je niet door mensen van vlees en bloed geopenbaard, maar door mijn Vader in de hemel,’ zei Jezus. ‘En ik zeg je: jij bent Petrus, en op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen.’2 Deze uitspraak bevat in het Grieks een woordspeling: ‘Petrus’ is steentje. ‘Petra’ is rots. Jezus bouwde zijn gemeente niet op het steentje, maar op Petrus’ rotsvaste erkenning dat Jezus de messias was, het ware fundament.

Maar hun verwachtingen over de messias waren niet volledig. Met nog een jaar te gaan, onderwees Jezus vanaf nu over zijn komende lijden, sterven en opstanding op de derde dag. Dat wilde er niet in bij Petrus, het steentje: ‘God verhoede het, Heer! Dat zal u zeker niet gebeuren!’ Jezus boog niet: ‘Ga terug, achter mij, Satan! Je zou me nog van de goede weg afbrengen. Je denkt niet aan wat God wil, maar alleen aan wat de mensen willen.’ Mensen willen glorie en leven. Dat hoort er inderdaad ook bij ‘wanneer hij komt in het gezelschap van de heilige engelen en bekleed met de stralende luister van zijn Vader’. Maar vóór dat glorieuze moment moest Jezus eerst ver omlaag.

1. Dit hoofdstuk is gebaseerd op Matteüs 15:21-16:28; Marcus 7:24-8:38 en Lucas 9:18-27. De citaten komen uit Marcus 7:27, 28, 34; 8:12; Matteüs 16:15, 16, 17, 18, 22, 23 en 27.
2. Matteüs 16:17-18. Ik citeer vers 18 uit de NBG-vertaling, omdat deze de grondtekst beter weergeeft.