Voor Gods Rijk voldoet een verbeterd leven niet, maar wel de geboorte ‘van bovenaf’
Een belangrijke Joodse leider, Nicodemus, hoorde bij degenen die Jezus wel zagen zitten. Na het tempelincident zocht hij Jezus’s nachts op en erkende hij dat Jezus wel een van God gekomen leraar moest zijn. ‘Want alleen met Gods hulp kan iemand de wondertekenen doen die u verricht.’1
Maar Jezus wilde het accent niet leggen op zijn wonderen. Hij was bovendien veel meer dan een leraar. Hij zoomde in op wat echt telt: ‘Waarachtig, ik verzeker u: alleen wie opnieuw wordt geboren, kan het koninkrijk van God zien.’ Letterlijk zei hij dat ‘alleen wie van bovenaf wordt voortgebracht’ Gods koninkrijk kon zien.2 Hij ontzenuwde zo iedere reïncarnatiegedachte, want hij markeerde de bron van het leven glashelder: van bovenuit, vanuit God. Deze geboorte van bovenaf is het allerbelangrijkste in ieders leven.
Het choqueerde Nicodemus dat zijn gewone geboorte, als nazaat van Abraham, dus niet voldoende was. Uitblinken in zijn oude leven, of het verbeteren ervan, leverde hem geen toegangsbewijs voor Gods koninkrijk op. Daarvoor telde zijn geboorte ‘uit een mens’ (vlees) niet. Wel die ‘uit de Geest’. Die moest een godswonder in hem voltrekken, dat resulteerde in net zo’n nieuw leven, als wanneer een baby ter wereld kwam.
Jezus verkondigde niets nieuws. We zagen al hoe Mozes, Jeremia en Ezechiël, eeuwen hiervoor de noodzaak van een nieuw hart hadden genoemd.3 Jezus legde uit dat de heilige Geest op een onzichtbare wijze dit nieuwe leven in de mens schept. De wind zie je ook niet, maar zijn effecten merk je wel. Jezus herinnerde Nicodemus aan de keer dat de Israëlieten in de woestijn door dodelijke slangen werden gebeten. Mozes moest toen een koperen slang hoog op een staak bevestigen. Ieder die ernaar keek, bleef dankzij een onzichtbaar proces in leven.4
Jezus vertelde dat hij net zoals die slang hoog verheven zou worden, ‘opdat iedereen die gelooft, in hem eeuwig leven heeft’. In feite heeft het kwaad ons allemaal gebeten en aangetast. Onze inborst past niet in Gods rijk. Eerst moet er in mij heling komen, een andere ik ontstaan. Dat kan ik niet zelf fiksen. Alleen Gods scheppende Geest kan mij maken tot iemand die in Gods omgeving gedijt en geluk ervaart. Wanneer gaat de Geest dat werk in mij doen? Als ik naar Jezus kijk, in hem ‘geloof’. ‘Want God had de wereld zo lief dat hij zijn enige Zoon heeft gegeven, opdat iedereen die in hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.’ Gods onverdorven Zoon liet zich afstraffen alsof hij het kwaad (de slang) zelf was. Jezus incasseerde ten volle de schuld en de schande van boosaardigheid. Dit kwam tot een climax op het moment hij aan een kruis hing en stierf. God en de Zoon zijn doorgegaan waar Abraham mocht stoppen, toen deze op het punt stond zijn ‘enige zoon’ te offeren.5
De Vader en de Zoon hebben er zo alles aan gedaan om hun liefde voor mij om te zetten in leven voor mij. Van mij wordt gevraagd in hen te geloven. In God ‘geloven’ betekent in de Bijbel: hem vertrouwen, mezelf aan hem toevertrouwen en hem trouw zijn. Het betekent dat ik een intense verbintenis met hem aanga, waarbij hij al van tevoren al zijn ‘ja’s’ heeft gegeven. Het wachten is op mijn ‘ja’. Dat bezegelt onze verbinding en biedt de heilige Geest de ruimte om mij ´van bovenaf´ voort te brengen, een baby die nog moet groeien. God neutraliseert niet alleen mijn schande en schuld. Hij herstelt ook de opgelopen schade. Wat een aanbod. Ben jij al toe aan jouw ‘ja’?
1. Dit hoofdstuk is gebaseerd op Johannes 3:1-21. De citaten komen uit de verzen 2, 3, 15 en 16.
2. De Naardense Bijbel
3. Zie bijvoorbeeld de hoofdstukken 70, 112 en 114
4. Numeri 21:8
5. Genesis 22:1-18. Zie ook de hoofdstukken 44 t/m 50 van dit boek.