Lucifer wilde méér
Met de belangstelling die Lucifer door zijn uiterlijk en wijsheid trok, wees hij ieder die hem ontmoette op Gods waardering van schoonheid en wijsheid. Lucifer deed dit niet als een voorgeprogrammeerde robot, maar uit zichzelf. Hij was niet verplicht God de eer te geven. Hij had, zoals het morele wezens betaamt, het vermogen ‘nee’ te zeggen, zodat hij daardoor juist met meer plezier en overtuiging ‘ja’ kon zeggen.
Dan nemen beide liederen een onverklaarbare wending. In Ezechiël wordt gezongen: ‘Je was onberispelijk in alles wat je deed, vanaf de dag dat je was geschapen tot het moment dat het kwaad vat op je kreeg … en je zondigde. Je schoonheid had je hoogmoedig gemaakt, je had je wijsheid en luister verkwanseld.’1 En in Jesaja: ‘Je zei bij jezelf: Ik stijg op naar de hemel, boven Gods sterren plaats ik mijn troon … . Ik stijg op tot boven de wolken, ik evenaar de Allerhoogste.‘2
Ik stel het me zo voor: Lucifer ging zich afvragen of hij zijn unieke luister en wijsheid werkelijk moest toeschrijven aan God. Was het wel terecht dat de bewonderende blikken de smaak en originaliteit van zijn maker vierden? Moest hij zijn intelligentie beschouwen als een afspiegeling van Gods alwetendheid? Hij verdrong de gedachte dat hij geschapen was en kwam tot de conclusie dat zijn schoonheid en kennis hemzelf toebehoorden. Dus hoorde hij eigenlijk zelf eer te ontvangen. Zo groeide er in hem een volledig nieuwe levensfilosofie: zelfzucht.
Ik mijmer verder. Lucifer beschouwde nu zijn pracht en wijsheid als bewijsstukken van het feit dat hij evenveel recht op aanbidding had als God. En als hij evenveel recht op aanbidding had, dan had hij ook evenveel recht op Gods positie. En als God het daar niet mee eens was, dan was God iemand die alle eer en macht aan zichzelf wilde houden: een egoïst, die anderen hun ontplooiing misgunde. Waarom zou iedereen moeten leven volgens Gods systeem? Waarom mocht Lucifer zijn eigen stelsel niet invoeren? Hij ging op zoek naar medestanders en wist bij ongeveer een derde van zijn soortgenoten bijval te kweken.3
Dit zal geen kwestie van seconden zijn geweest. Heel geleidelijk was een vluchtig ‘stel eens, dat …’ overgegaan in een dagdroom. De dagdroom werd een verlangen, dat uitgroeide tot een begeerte, die uitmondde in een obsessie. Zo werd de tegenpartij geboren.
Dat in kleine stapjes afglijden naar het kwaad is een proces dat je nu nog steeds om je heen en bij jezelf ziet gebeuren. Iemands eerste diefstal betreft meestal iets kleins, niet meteen een roofmoord. Jakobus schrijft: ‘Iedereen komt in verleiding door zijn eigen begeerte, die hem lokt en meesleept. Is de begeerte bevrucht, dan baart ze zonde; en is de zonde volgroeid, dan brengt ze de dood voort.’4
Op dit punt in het verhaal van God bestond er nog geen dood en verderf. Het leven op aarde was er nog niet. Er was alleen nog maar onder engelen een opstand in de kiem, een tegenpartij, een gemene roddel. God wist dat dit ontzagwekkende gevolgen zou hebben. Hoe ging liefde hierop reageren?
1. Ezechiël 28:15-17
2. Jesaja 14:14
3. Bijbellezers hebben deze verhouding tussen trouwe en foute engelen altijd gebaseerd op Openbaring 12:4, waar een derde deel van de sterren van de hemel wordt meegesleept in de val van de ‘draak’.
4. Jakobus 1:14,15