138. Onder de mensen

Als gezelschapsmens liet Jezus Gods verlangen naar verbondenheid zien

Na zijn bezinningsperiode van veertig dagen besteedde Jezus nog wel vaker tijd aan gebed en meditatie. Sommige goed bedoelende zielen hebben gemeend dat inkeer het allerbelangrijkste is en hebben dat geperfectioneerd in een kluizenaarsbestaan. De zogenaamde pilaarheiligen trokken zich bijvoorbeeld terug op een zo hoog mogelijke zuil, om zich, ver boven de aardse platvloersheid verheven, beter op God te kunnen richten. Er zijn er die dat meer dan vijftig jaar hebben volgehouden.

Zo leefde Jezus niet. Hij nam wel tijd voor meditatie en gebed, maar nam verder vooral deel aan het leven van alledag onder mensen van allerlei slag. Logisch, want ‘niemand heeft ooit God gezien, maar de enige Zoon, die zelf God is, die aan het hart van de Vader rust, heeft hem doen kennen.’1 Dit kon alleen maar lukken, als hij zich tussen de mensen zou begeven en zij hem konden zien en ervaren.

Johannes de Doper had ondertussen nagedacht over wat hij bij Jezus’ doop gehoord en gezien had. Zodra Jezus weer bij hem langskwam, vatte hij zijn conclusies samen met de woorden: ‘Daar is het lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt.’2 Twee personen hoorden deze woorden aan en zochten contact met Jezus. Een van die twee was vrijwel zeker de Johannes die het evangelie met zijn naam heeft geschreven. Hij was terughoudend met het noemen van zijn eigen naamzichzelf. Als enige van de vier Jezusbiografen bestrijkt hij de eerste anderhalf jaar na Jezus’ doop.

De andere man was Andreas uit het vissersdorp Betsaïda in Galilea. Die vertelde onomwonden aan zijn broer Simon, die ook naar de Doper was komen luisteren: ‘Wij hebben de messias gevonden.’ Hij troonde Simon mee naar Jezus, die hem gelijk Kefas noemde. Met die naam, die in het Aramees ‘steen’ betekent, is hij niet bekend geworden. Met de Griekse vertaling daarvan wel: Petrus.

Met Johannes, Andreas en Petrus reisde Jezus weer terug naar hun gezamenlijke bakermat, het landelijke Galilea in het noorden. Daar ontmoette hij Filippus, ook uit Betsaïda. Jezus nodigde Filippus uit om met hem mee te gaan. Filippus kwam op zijn beurt Natanaël tegen en vertelde hem: ‘We hebben de man gevonden over wie Mozes in de wet geschreven heeft en over wie ook de profeten spreken: Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazaret!’ Natanaël nam dit niet zomaar aan. ‘Uit Nazaret? Kan daar iets goeds vandaan komen?’ Filippus gaf hem het enige zinnige antwoord: ‘Ga zelf maar kijken.’ Jezus zag Natanaël aan komen lopen en zei: ‘Dat is nu een echte Israëliet, een mens zonder bedrog’. Jezus vertelde Nathanaël dat hij hem al onder een vijgenboom had zien zitten voordat Filippus hem riep. Natanaël draaide om als een blad aan een boom. ‘Rabbi, u bent de Zoon van God, u bent de koning van Israël!’

Samen hadden deze vijf metgezellen Jezus tot dan toe omschreven als ‘de messias’, als ‘de man over wie Mozes in de wet geschreven heeft en over wie ook de profeten spreken’, als ‘de Zoon van God’ en als ‘de koning van Israël’. Ze hadden hoge verwachtingen van hem. Waar bracht Jezus hen?

Jezus nam de vijf mannen mee naar een bruiloft in het gehucht Kana. Hij wilde niet op een pilaar zitten, maar onder de mensen zijn. Geen kluizenaar, maar een gezelschapsmens. Jezus straalde Gods verlangen naar verbondenheid uit. Een bruiloft gaf daar een roerend beeld van. Toen de wijn opraakte, maakte Jezus van water zelfs meer dan voldoende ‘beste wijn’ om het feest te redden.3 Treffend, dat dit Jezus’ eerste openbare daad was.

1. Johannes 1:18
2. Dit hoofdstuk is gebaseerd op Johannes 1:29-51 en 2:1-11. De citaten komen uit Johannes 1:29, 42, 45, 46 en 49.
3. In het licht van de Schriften kun je aannemen dat deze ‘beste wijn’ alcoholvrij was. In zijn Natuurlijke Historie, boek 14, hoofdstuk iv, beschrijft een tijdgenoot van Jezus, Plinius de Oudere, een ‘bewonderenswaardige’ wijn, die ‘als hij oud is, hoewel sterk, geen slechte gevolgen heeft: in feite is dit de enige wijn die niet bedwelmt’.