Jezus pareerde Satans insinuaties, wantrouwen en leugens met de Schriften
De gebeurtenissen rond zijn doop moeten bij Jezus alle twijfel over zijn identiteit hebben weggenomen. Hij was de messias, Gods Zoon, én Gods lijdende dienaar, die andermans wandaden droeg. Met deze verantwoordelijkheden op zijn schouders leidde de heilige Geest hem naar de woestijn voor bezinning.
Die verliep zo intens, dat Jezus veertig dagen niet at of dronk.1 Maar toen kwam het kwaad in eigen persoon hem recht in de ogen kijken, want de menswording van Gods Zoon was onvervalst. Net als Adam en Eva, kón Jezus toegeven aan de pogingen van de duivel om hem van God los te rukken. En wat was voor Satan een beter moment dan dit, nu Jezus uitgeput was en zijn taak nog moest oppakken?
In Lieflands tuin was de duivel tegen Eva begonnen met: ‘Is het waar dat God gezegd heeft’.2 Nu greep hij terug op de woorden ‘Dit is mijn geliefde Zoon’, die de Vader bij Jezus’ doop gesproken had: ‘Als u de Zoon van God bent, beveel dan die stenen in broden te veranderen.’ Satan daagde Jezus uit Gods woorden te bewijzen, alsof de woorden uit de geopende hemel niet te vertrouwen waren geweest. Waarom deed Jezus geen wonder dat zijn identiteit bevestigde en daarbij ook nog zijn Godonwaardige honger stilde?
Dat klinkt mooi, maar zo’n actie betekende ingaan op Satans wantrouwen, een bijproduct van diens terreur van het egoïsme. Jezus zou dan zijn goddelijkheid voor zichzelf inzetten en was dan geen mens onder de mensen meer. Trouwens, ‘verbroodde’ stenen hoorden niet zwaarder te wegen dan Gods woorden. Als repliek citeerde Jezus de Schriften: ‘Er staat geschreven: ‘De mens leeft niet van brood alleen, maar van ieder woord dat klinkt uit de mond van God.’’
Goed, Satan kende de Schriften ook. Hij nam Jezus mee naar het hoogste punt van de tempel. ‘Als u de Zoon van God bent, spring dan naar beneden. Want er staat geschreven: ‘Zijn engelen zal hij opdracht geven om u op hun handen te dragen, zodat u uw voet niet zult stoten aan een steen.’’ Satan citeerde hier Psalm 91, die gaat over degenen die op God vertrouwen. Maar wat Satan voorstelde was geen uiting van vertrouwen. Het was een aanmatigende sluiproute om zonder moeite onder de mensen erkenning te scoren. Alsof iemand de St. Pieter in Rome zou afspringen zonder er een schram aan over te houden. Jezus reageerde nogmaals met een bijbeltekst: ‘Er staat ook geschreven: ‘Stel de Heer, uw God, niet op de proef.’’
De duivel gaf nog niet op. Hij liet Jezus alle koninkrijken van de wereld met al hun pracht zien. ‘Dit alles zal ik u geven als u voor mij neervalt en mij aanbidt.’ Satan bood niet zichzelf, maar ‘dit alles’ aan. Maar wacht eens, was hij daar de rechtmatige eigenaar wel van? En bovendien, kon Jezus de mensen nog bevrijden van hun verslaving aan alle aardse blingbling, als hij er zelf voor viel?
De wederdienst die de duivel hiervoor vroeg lijkt niet veel. Jezus hoefde hem enkel te aanbidden. Maar die eis maakte duidelijk dat het om ordinaire omkoperij ging. Satan wilde Jezus laten overlopen naar zijn kamp van zelfzucht. Jezus pareerde ook dit lokmiddel met de Bijbel: ‘Ga weg, Satan! Want er staat geschreven: ‘Aanbid de Heer, uw God, vereer alleen hem.’’ Nu liet de duivel hem met rust.
De duivel zal mij nooit verleiden om stenen in broden te veranderen, want ik kan dat niet eens. Maar zoals de duivel Jezus na een spiritueel hoogtepunt in zijn zwakste staat aanpakte, zo aast hij nog steeds op ieder die zich aan God verbindt met verlokkingen waar hij/zij gevoelig voor is. Doe daarom als Jezus: zoek op alle vlakken van je leven naar Gods wil en ken de Schriften. Dan zul je de vernuftige drogredenen van de duivel ontmaskeren en kun je hem trotseren met de woorden ‘Er staat geschreven’.
1. Dit hoofdstuk is gebaseerd op Matteüs 4:1-11, Marcus 1:12, 13 en Lucas 4:1-13. De citaten zijn uit Matteüs 4:3, 4, 6, 7, 9 en 10
2. Zie Genesis 3:1-7 en hoofdstuk 26